Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0985/TP, 10 september 2003, beroep
Uitspraakdatum:10-09-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/985/TP

betreft: [klager] datum: 10 september 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 2 mei 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. N.A. Heidanus om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 7 mei 2003 verlengd tot 5 augustus 2003.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 10 augustus 2002. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring Zwolle te Zwolle.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 5 maart 2003 besloten tot plaatsing van klager in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Door klager is het beroep als volgt toegelicht.
Hij wacht al negen maanden op behandeling in een tbs-inrichting. Hij heeft die behandeling nodig en wordt er niet beter van als hij daar nog langer op moet wachten. In het h.v.b. wordt hij niet behandeld en kan er niet aan zijnproblematiek gewerkt worden. Klager wil dan ook per direct in een tbs-inrichting geplaatst worden, zodat zijn behandeling kan aanvangen. Als dat niet mogelijk is, wil hij graag dat een datum van plaatsing wordt bepaald, zodat hijniet langer in onzekerheid op plaatsing hoeft te wachten. Voorts komt hem een tegemoetkoming toe voor de totale tijd die hij als passant in een h.v.b. moet doorbrengen.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager negen maanden in een h.v.b. Thans verblijft hij op een reguliere afdeling voor jongvolwassenen van een h.v.b. Er bestaat geen aanleiding tenaanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichtingmoet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b. onhoudbaar zou zijn en/of dat vandetentieongeschiktheid moest worden gesproken. Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 14 mei 2003 is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.Volledigheidshalve is op 18 juni 2003 wederom verzocht om een medische verklaring, die na ontvangst zal worden doorgezonden.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 14 mei 2003 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Zwolle blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. als onverantwoordmoest worden beschouwd. Wel is aangegeven dat het gunstig lijkt als concrete plaatsing op korte termijn zou kunnen worden voorgenomen, gelet op de bij klager aanwezige maar nog wankele behandelmotivatie. Uit de medische verklaringd.d. 26 juni 2003 blijkt niet van een ander oordeel.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 7 mei 2003 tot 5 augustus 2003 niet in strijd is met de wet. Derhalve zijn er geen termenaanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en dr. E. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 10 september 2003

secretaris voorzitter

Naar boven