Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1852/GV, 3 september 2003, beroep
Uitspraakdatum:03-09-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1852/GV

betreft: [klager] datum: 3 september 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 18 augustus 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.H.Schaap, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 13 augustus 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht.
Klager heeft overduidelijk gemaakt dat hij door zijn plotselinge detentie zijn werkafspraken niet na kan komen waardoor er eisen tot nakoming c.q. schadevergoedingsvorderingen zullen volgen en er een financieel debacle dreigt voorhem en zijn compagnons. Ook zullen zijn 40 personeelsleden zwaar gedupeerd raken in geval van een faillissement, hetgeen onvermijdelijk zal zijn zonder strafonderbreking. Het is klager vergund viermaal zijn financieel adviseur alszakenbezoek te ontvangen. Hij is hiermee echter bij lange na niet voldoende in de gelegenheid gesteld om zijn zakelijke belangen te behartigen. Zijn zakenrelaties, degene met wie hij ook besprekingen dient te hebben, weten niet vanklagers detentie. Hij kan ze kwalijk in het huis van bewaring (h.v.b.) uitnodigen, omdat hij daarmee zijn betrouwbaarheid en geloofwaardigheid teniet zou doen. Klager is bereid zich aan elke te stellen voorwaarde te houden danweleen borgsom te voldoen. Hij heeft er spijt van eerder afspraken niet te zijn nagekomen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft zich onrechtmatig ongeveer drie weken strafonderbreking toegeëigend. Klager zegt blij te zijn met het inmiddels vierde zakenbezoek, maar zijn zakenrelaties niet te kunnen ontvangen in het h.v.b. omdat ze dan hetvertrouwen in klager kwijt zullen zijn. De zakenrelaties zijn niet op de hoogte van de detentie van klager. De selectiefunctionaris vraagt zich af waar het vertrouwen dan op gebaseerd is. Een niet onbelangrijk detail is dat klageris ingesloten voor overtreding van de artikelen 321, 326 en 225 van het Wetboek van Strafrecht. Bij herhaling is gebleken dat met klager geen afspraken zijn te maken. Hij is een aantal weken buiten geweest en had in die periode zijnzaken kunnen behartigen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Zwolle heeft zich onthouden van advies.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Arnhem heeft aangegeven zich voor te kunnen stellen dat thans een periode van vier weken strafonderbreking noodzakelijk is voor het op de juiste wijze kunnen (laten)behartigen van de belangen danwel zorg te dragen voor een goede overdracht van de zaken.

3. De beoordeling
Klager ondergaat gevangenisstraffen van respectievelijk vijf maanden wegens verduistering, oplichting en valsheid in geschrifte en acht maanden. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 16 april 2004.

Op grond van artikel 38 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling) kan eenmalig strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden vanzakelijke aard. De gedetineerde dient aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.

De beroepscommissie stelt vast dat klager tot tweemaal toe, op 2 mei 2003 en 9 juli 2003, niet is teruggekeerd naar de inrichting van een hem verleend verlof en zich tot zijn aanhouding enige tijd heeft onttrokken aan de detentie.Dit gegeven vormt, gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en d van de Regeling, een forse contra-indicatie voor het verlenen van strafonderbreking. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de beslissingvan de Minister niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De beroepscommissie overweegt hierbij dat klager inmiddels viermaalzakenbezoek in de inrichting heeft kunnen ontvangen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 3 september 2003

secretaris voorzitter

Naar boven