Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1484/GB, 28 augustus 2003, beroep
Uitspraakdatum:28-08-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 03/1484/GB

Betreft: [klager] datum: 28 augustus 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 8 juli 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1973], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 juni 2003 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.H.L.C.M. Kuijpers, op 1 augustus 2003 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als afgestrafte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 23 mei 2000 gedetineerd. Na een verblijf in diverse inrichtingen is hij op 17 december 2002 overgeplaatst naar de EBI Nieuw Vosseveld.

2.2. Klager ondergaat twee gevangenisstraffen met een totale duur van acht jaar en twee maanden met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 8 mei 2002. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op ofomstreeks 17 januari 2006. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van honderd dagen te ondergaan.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
De verlenging van de plaatsing in de EBI is alleen gebaseerd op antecedenten, terwijl klager op basis van diezelfde antecedenten vorig jaar wel kon worden uitgeplaatst. De omstandigheid die in de circulaire wordt opgevoerd datklager zelf zou hebben gezegd dat hij buiten de EBI waarschijnlijk weer zou terug vallen in zijn oude gedrag berust op een verkeerde interpretatie van hetgeen klager tegen de selectiefunctionaris heeft gezegd.

Klagers raadsman heeft hier – zakelijk weergegeven – het volgende aan toegevoegd.
Uit de brief van 25 juni 2003, waarin de selectiefunctionaris klager meedeelt dat hij besloten heeft tot verlenging van het verblijf van klager in de EBI, blijkt dat de beslissing tot verlenging gebaseerd is op het feit dat klagergekwalificeerd zou moeten worden als vlucht- en vuurwapengevaarlijk. Dat is inmiddels „oude koek“. Klager heeft in 1996 een ontvluchtingspoging gedaan. Hij deed dat destijds omdat zijn grootvader was overleden en hij vreesde voor debegrafenis geen verlof te krijgen. Alle informatie daarna is gebaseerd op vermoedens en gissingen. Klager ontkent deze informatie. Verder blijkt uit genoemde brief dat de laatste weken sprake is van correct gedrag van klager. In debrief wordt voorts aangevoerd dat klager zelf zou hebben aangegeven dat hij bij plaatsing buiten de EBI waarschijnlijk zou terugvallen in zijn oude gedrag. Dit berust op een verkeerde interpretatie door de selectiefunctionaris vanhetgeen klager heeft gezegd.
De selectiefunctionaris spreekt ook over een brief die klager zou hebben willen versturen aan dhr. Kok uit Heerhugowaard. Het was niet klagers bedoeling om hiermee de orde en veiligheid binnen de inrichting te verstoren. Het is maarnet hoe je dit voorval interpreteert.
Al met al zijn de gedateerde informatie en de onjuist geïnterpreteerde woorden van klager, gelet op zijn correcte gedrag van de afgelopen tijd, onvoldoende voor een verlenging van zijn EBI-verblijf. Klager wil het liefst teruggeplaatst worden naar Scheveningen. De directeur van Scheveningen is bereid om klager weer terug te nemen. Er loopt een gratieverzoek in verband met de uitspraak van het EHRM in de zaken Lorsé en Van der Ven.
Het is opvallend dat elke keer als er een overplaatsing dreigt aan te komen voor klager, er opeens weer GRIP-informatie opduikt.

Klager heeft daar zelf – zakelijk weergegeven – nog het volgende aan toegevoegd.
Hij zit al drie en een half jaar gedetineerd. Hij heeft geen reden om te vluchten. Hij heeft een vrouw en een kind, dus geen reden om weg te willen. Hij moet nog twee jaar zitten tot aan zijn V.I.-datum, de boete nietmeegerekend. De boete wordt betaald. Klager heeft in 1996 een ontvluchtingspoging gedaan, maar daar speelden andere dingen bij mee, zoals de dood van zijn opa. Desgevraagd deelt klager mede al 14 jaar samen te wonen met zijnvrouw. Zijn vrouw is Nederlands. Tijdens de ontvluchtingspoging van 1996 woonde hij ook samen.

3.2. De directeur van de EBI adviseert klagers verblijf in de EBI te verlengen, gelet op de redenen die destijds hebben geleid tot klagers plaatsing in de EBI en gezien het feit dat klager nu een aantal keren heeft laten zien datwanneer hij zich buiten de EBI bevindt, hij direct en standvastig activiteiten ontplooit om zich op ongeoorloofde wijze aan zijn detentie te onttrekken.

3.3. De selectiefunctionaris heeft klager op 5 juni 2003 gehoord omtrent het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI.

3.4. De selectiefunctionaris heeft - onder verwijzing naar zijn brief van 8 januari 2003 en zakelijk weergegeven - het volgende bericht.
Klager moet worden gekwalificeerd als vlucht- en vuurwapengevaarlijk. Zo is klager op 7 mei 2000 ontvlucht vanuit een politiebureau te Rotterdam. Een en ander geschiedde door middel van grof geweld waarbij een arrestantenbewaarsterhet bewustzijn verloor. Klager sloot daarbij, naar eigen zeggen, politiepersoneel op in het politiebureau. Op 23 mei 2000 werd klager weer aangehouden met/na veelvuldige inzet van een Arrestatieteam. Klager verbleef eerder, tijdenseen vorige detentie, in de EBI op basis van zijn gebleken daadwerkelijke vluchtgevaarlijkheid. Op 17 april 1994 zijn (ambts-)berichten ingekomen waarin erop werd gewezen dat klager met hulp van ‘binnen’en ‘buiten’ zou trachten teontvluchten tijdens een transport naar de rechtbank in Breda. Op 22 december 1994 werd naar de p.i. een vervalst bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis op naam van klager gefaxt via de Primafoonwinkel te Breda. Op 9 mei1996 trachtte klager samen met andere te ontvluchten uit de penitentiaire inrichtingen (p.i.) te Breda. Sprake was van een goed georganiseerde vluchtpoging die ternauwernood kon worden verijdeld. Na het mislukken van deze pogingriep klager tegen een personeelslid onder meer: „Wie mij aanraakt, vermoord ik“. Geconcludeerd moet derhalve worden dat klager het gebruik van grof geweld niet uit de weg zou zijn gegaan. Een dag later werd op het dak van deinrichting een wapen gevonden. Uit ingekomen ambtsberichten is gebleken dat er aanwijzingen zijn dat het gevonden wapen voor klager bestemd was. Op 3 en 4 januari 1998 zijn (ambts)berichten ingekomen waaruit bleek dat klager, metanderen, voornemens was te ontvluchten en dat klager al de nodige voorbereidingen had getroffen. Aannemelijk werd geacht dat bij de ontvluchting sprake zou zijn van hulp van buitenaf en van het gebruik van grof geweld tegen personenen goederen. Op 8 september 2002 was ten aanzien van klager in de p.i. Haaglanden sprake van aanwijzingen waaruit bleek dat klager voornemens zou zijn te ontvluchten door middel van gijzeling. Op 31 oktober 2002 werd soortgelijkeinformatie en aanwijzingen ontvangen ten aanzien van een medegedetineerde met wie klager nauwe contacten onderhield. Klager heeft medegedetineerden gevraagd bezoek te ontvangen van personen die eigenlijk bij klager op bezoek moestenkomen. Het is waarschijnlijk dat klager getracht heeft door middel van bezoek spullen de p.i. te laten binnenkomen die gebruikt zouden kunnen worden bij een gewelddadige ontvluchten. Gebleken is dat klager niet schroomt zelfs indetentie gebruik te maken van (het dreigen met) fysiek geweld, waarvoor klager onder meer op 3 juli 2002 en 8 september 2002 disciplinair gestraft werd.
Gedurende de periode 17 december 2002 tot 5 juni 2003 vertoonde klager, met name de laatste weken, correct gedrag. Klager heeft zelf aangegeven dat verblijf van hem buiten de EBI waarschijnlijk zal leiden tot terugval in zijn oudegedrag.
Gelet op het vorenstaande is de selectiefunctionaris van oordeel dat moet worden geconcludeerd dat klager het gebruik van grof geweld om invulling te geven aan ontvluchtingsvoornemens, zonodig met hulp van buitenaf, niet uit de wegzal gaan. Een eventuele ontvluchting zou maatschappelijk gezien onaanvaardbaar zijn en leiden tot een ernstig geschokte rechtsorde, gelet op de maatschappelijke en publicitaire gevoeligheid van de ernstige delicten waarvoor klageris veroordeeld.

4. De beoordeling

4.1. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die: a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of b. bij ontvluchting een onaanvaardbaarmaatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.2. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.3. De beroepscommissie overweegt het volgende. Klager heeft tijdens een eerdere detentie in 1996 een ontvluchtingspoging ondernomen, die ternauwernood is voorkomen. Na zijn aanhouding terzake van het plegen van het delict waarvoorhij thans gedetineerd is, is klager op 7 mei 2000 uit een politiebureau ontvlucht, waarbij hij grof geweld heeft gebruikt en het politiepersoneel in het bureau heeft opgesloten. Bij deze ontvluchting verloor eenarrestantenbewaarster het bewustzijn. Klager moest met behulp van een Arrestatieteam opnieuw worden aangehouden. Klager is inmiddels veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar wegens het plegen van onder meer een ernstiggeweldsdelict. Ook tijdens zijn huidige detentie zijn meermalen (ambts-)berichten ingekomen inhoudende dat klager voornemens was zich, al dan niet met behulp van (grof) geweld, aan zijn detentie te onttrekken. Klager heeft weliswaarde laatste tijd correct gedrag getoond, maar heeft tijdens zijn huidige dententie tot twee maal toe fysiek geweld gebruikt dan wel met fysiek geweld gedreigd. Klager is meermalen in de EBI gedetineerd geweest. Bij uitplaatsingenverviel hij steeds weer in zijn oude gedragspatroon. Klager heeft ten overstaan van de selectiefunctionaris ook nog eens verklaard dat hij buiten de EBI snel weer in zijn oude gedrag zal vervallen.
De beroepscommissie komt, de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband beziende, tot het oordeel dat in redelijkheid kan worden geconcludeerd dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico en eenonaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt. De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het hiervoor overwogene valt in de onder 4.2 bedoelde categorie a.
De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande en nu niet is gebleken van contra-indicaties, tot het oordeel dat de beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI niet in strijd is met de wet en, bij afweging van allein aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.S. Holthuis, secretaris, op 28 augustus 2003

secretaris voorzitter

Naar boven