Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/4316/GA, 28 mei 2018, beroep
Uitspraakdatum:28-05-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/4316/GA

betreft: [klager]            datum: 28 mei 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.L.C. Schoolderman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 18 december 2017 van de beklagcommissie bij de locatie Roermond, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van 16 oktober 2017 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (R-2017-000291).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht. De door de directeur overgelegde disciplinaire straf in verband met een positieve uitslag bij een urinecontrole van 23 juni 2017 is reeds aan de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag ten grondslag gelegd. Een positieve uitslag bij een urinecontrole mag niet tweemaal ter afwijzing van verschillende verlofaanvragen worden gebruikt. Hiertoe wordt verwezen naar RSJ 28 juni 2016, 16/1449/GA. Nu de meest recente positieve uitslag is geconstateerd op de datum waarop de bestreden beslissing is genomen, wordt niet blijk gegeven van een zorgvuldige belangenafweging. Klager wordt ten aanzien van hetzelfde feit dubbel gestraft, nu – vanwege een positieve uitslag bij een urinecontrole – klagers verlofaanvraag is afgewezen en hem tevens een disciplinaire straf is opgelegd. Gelet op artikel 51, eerste lid onder d, van de Pbw, had de intrekking van klagers verlof deel moeten uitmaken van de disciplinaire straf. Voorts is de stelling van de directeur dat gebleken is van onbetrouwbaarheid van klager met betrekking tot het nakomen van afspraken niet onderbouwd. Ook de stelling dat sprake is van risico van ongewenste confrontatie met slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij het door de gedetineerde gepleegde misdrijf heeft de directeur niet toegelicht. Nu niet is gebleken van onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken en klager niet voornemens is contact op te nemen met slachtoffers, is de verlofaanvraag ten onrechte afgewezen. Verder heeft de beklagcommissie overwogen dat vaststaat dat klager drugs wil blijven gebruiken, maar heeft dit niet nader onderbouwd of gemotiveerd. Uit niets blijkt dat hiervan sprake is.

De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De advocaat-generaal bij het ressortparket te ’s Hertogenbosch heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de (eerste) verlofaanvraag, vanwege gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten. Nu het Openbaar Ministerie tegen het vonnis van de rechtbank beroep heeft ingesteld, kan het zijn dat klager later in aanmerking komt voor algemeen verlof dan nu het geval is.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

 

3.         De beoordeling

Klager heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een veroordeling wegens doodslag door het gerechtshof. De fictieve einddatum is thans bepaald op 27 oktober 2019.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) wint de directeur na ontvangst van het verzoek om verlof alle benodigde inlichtingen en adviezen in, zodat voornoemde belangenafweging gemaakt kan worden.

Onderdeel van de stukken is bovengenoemd advies van de advocaat-generaal bij het ressortsparket te ’s Hertogenbosch van 1 juni 2017, dat tevens aan de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag ten grondslag lag. De beroepscommissie is van oordeel dat, mede gelet op het feit dat ten tijde van de verlofaanvraag klagers hoger beroep diende, voormeld advies als onvoldoende recent dient te worden beschouwd.

Aan de afwijzing van het verzoek om algemeen verlof is (onder meer) ten grondslag gelegd dat sprake is van risico van ongewenste confrontatie met slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij het door de gedetineerden gepleegde misdrijf. Dit is echter niet onderbouwd, zodat dit argument de afwijzing van klagers verzoek om algemeen verlof niet kan rechtvaardigen.

De beroepscommissie constateert dat klager op 5 augustus 2017 en 16 oktober 2017 disciplinair is gestraft vanwege een positieve uitslag bij een urinecontrole (op het gebruik van softdrugs). Ook is aan klager op 29 augustus 2017 een voorwaardelijke disciplinaire straf van drie dagen met een proeftijd van drie maanden opgelegd, wegens het vertonen van provocerend gedrag jegens een medegedetineerde.

De beroepscommissie is van oordeel dat deze omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder c en d van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd met aanvulling van de gronden.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

M.G. Bikker, secretaris, op 28 mei 2018

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven