Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0849/GA, 10 september 2003, beroep
Uitspraakdatum:10-09-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/849/GA

betreft: [klager] datum: 10 september 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 11 april 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 2 april 2003 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Zuid-West, locatie Dordtse Poorten, te Dordrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Op 12 augustus 2003 is klager, die in verband met vervoersproblemen niet ter zitting van 19 augustus 2003 gehoord kon worden, in de p.i. Zuid-West, locatie Dordtse Poorten, te Dordrecht gehoord door dr. M. Kooyman, lid van de Raad,bijgestaan door mr. H.S. van Gemert, secretaris.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 augustus 2003, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, is gehoord dhr. [...], unit-directeur bij locatie Dordtse Poorten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de oplegging van een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in de eigen verblijfsruimte, met verwijdering van tv zonder vergoeding van de huurkosten, wegens werkweigering en
b. de weigering van de directeur om klager deel te laten nemen aan het offerfeest.

De beklagcommissie heeft het beklag voor wat betreft onderdeel a. ongegrond verklaard en voor wat betreft onderdeel b. klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a.:
De disciplinaire straf, die aan klager is opgelegd omdat hij geweigerd heeft om te gaan werken, is de consequentie van klagers beslissing om niet te gaan werken. Klager is op een nette manier er tevoren op gewezen wat deconsequentie zou zijn van zijn weigering om te gaan werken en klager trekt dit onderdeel van het beklag en beroep dan ook in.

Ten aanzien van onderdeel b.:
Klager is het niet eens met de regel dat gedetineerden die geen islamiet zijn geen vrij krijgen op islamitische feestdagen. Islamitische gedetineerden zijn met Kerstmis en Pasen ook vrij. Met Kerstmis krijgen zij, net als alleandere gedetineerden, een fruitmand en met Pasen een paasei. In verband met islamitische feesten wordt er lam geslacht en lekker gegeten. Klager is nieuwsgierig en had graag gezien hoe het er aan toegaat tijdens een dergelijk feest.De directeur heeft klager gezegd dat, als hij het drie weken tevoren had gevraagd, hij er bij aanwezig had kunnen zijn. Klager heeft op de dag zelf pas gevraagd of hij bij het feest aanwezig mocht zijn. Hij merkte die dag dat eenaantal gedetineerden niet ging werken en toch uitgesloten werd. Als klager gedetineerd zou zijn in Marokko of Turkije dan zou er tijdens christelijke feestdagen geen rekening met hem worden gehouden. Klager vindt het een goede zaakdat dat in Nederland wel gebeurt, maar iedereen is gelijk.
Klager is niet gaan werken omdat er in zijn ogen sprake was van ongelijkheid.

De unit-directeur dhr [...] heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a.:
Uit het arbeidscontract, dat klager heeft getekend, vloeit voort dat klager verplicht is om te werken. Hij verblijft op een standaard plusafdeling, waar arbeid deel uitmaakt van het regime. Bij de afhandeling van het rapport isklager gevraagd naar zijn motivatie. Hij kwam niet verder dan dat daar lekker gegeten werd.
Ten aanzien van onderdeel b.:
Als klager het verzoek zes à zeven weken tevoren had gedaan, en de imam zijn verzoek had onderschreven, dan had klager deel kunnen nemen aan het offerfeest. Klager heeft ook geen contact met de imam gezocht.

3. De beoordeling
Met betrekking tot onderdeel a.:
Nu klager zijn beroep terzake heeft ingetrokken, kan een beoordeling achterwege blijven.

Met betrekking tot onderdeel b.:
Klager heeft expliciet verzocht om deel te mogen nemen aan het offerfeest in plaats van naar de arbeid te gaan en de directeur heeft geweigerd om aan klager die toestemming te verlenen. Een dergelijke beslissing betreft een door dedirecteur genomen beslissing ex artikel 60, eerste lid, van de Pbw en betreft derhalve een beklagwaardige beslissing.
De beroepscommissie zal klager alsnog in zijn klacht ontvangen.

In artikel 41 Pbw is geregeld het recht van de gedetineerde om zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden en te beleven. Dit recht kan bijvoorbeeld bij Islamitische gedetineerden worden ingevuld door hen de mogelijkheidte bieden om deel te nemen aan een Islamitisch feest. Uit genoemd recht vloeit niet voort dat gedetineerden van een andere godsdienst c.q. levensovertuiging in staat zouden dienen te worden gesteld om aan een dergelijk feest deel tenemen. Evenmin levert dit strijd op met het gelijkheidsbeginsel, voorzover klager heeft bedoeld dit te betogen.

Volgens de Circulaire 5202447/02/DJI d.d. 10 januari 2002 is Eid-Al-Adha (offerfeest), vastgesteld als Islamitische feestdag en een niet verplichte arbeidsdag. Gedetineerden, die in aanmerking wensen te komen voor een dergelijkearbeidsvrije dag, kunnen hiertoe een verzoek doen aan de directeur. Het verzoek wordt ingewilligd wanneer de gedetineerde gedurende diens verblijf in de inrichting er blijk van heeft gegeven de betreffende religie daadwerkelijk tebelijden dan wel, indien in de inrichtingsadministratie de geregistreerde religie van de gedetineerde overeenkomt met de religie op grond waarvan de gedetineerde een niet verplichte arbeidsdag verzoekt. Vaststaat dat klager nietvoldoet aan bovenstaande eisen. Desondanks staat het klager vrij om een dergelijk verzoek in te dienen. De directeur heeft verklaard dat met instemming van de imam klagers verzoek had kunnen worden ingewilligd indien hij enigeweken te voren dit verzoek had ingediend in plaats van het op de dag zelf te doen.

Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur om klager de deelname aan het offerfeest te weigeren niet in strijd met een in de inrichting geldende regeling, noch kan die beslissing,bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk worden geacht. Het beklag zal derhalve alsnog ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
Met betrekking tot onderdeel b.:
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. H.B. Greven en dr. M. Kooyman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 10 september 2003

secretaris voorzitter

Naar boven