Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0702/SGA, 12 april 2018, schorsing
Uitspraakdatum:12-04-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          : 18/702/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 12 april 2018

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens

 

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.)

Groot Alphen te Alphen aan den Rijn.

 

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde p.i. van 7 april 2018, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf  van opsluiting in een strafcel gedurende veertien dagen, ingaande op 7 april 2018 om 11.10 uur en eindigende op 21 april 2014 om 11.10 uur.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 10 april 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 12 april 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Namens verzoeker is niet weersproken dat verzoeker in het bezit was van een smartphone. Het bezit van een smartphone is strafwaardig en daarvoor mocht de directeur een disciplinaire straf opleggen.

Met betrekking tot de aard en hoogte van de opgelegde disciplinaire straf overweegt de voorzitter als volgt. Blijkens de ‘Sanctiekaart 2016 Landelijk’, waarin het landelijk geldende sanctiebeleid is vastgelegd, geldt in beginsel een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in de eigen cel voor het bezit van een GSM. In de Sanctiekaart wordt een smartphone niet met zoveel woorden genoemd. Hoewel de functies van een GSM en een smartphone niet identiek zijn, verstaat de voorzitter de Sanctiekaart aldus dat onder een GSM tevens een smartphone moet worden verstaan. In de penitentiaire praktijk wordt veelal de term ‘mobiele telefoon’ gebruikt, zonder dat daarbij expliciet wordt aangegeven dat het om een GSM of smartphone gaat.

Dit brengt met zich dat, indien de directeur van de beleidslijn wil afwijken, daarbij de eis geldt dat die afwijking gemotiveerd dient te worden.

Wat er ook zij van de nadere toelichting van de directeur, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter  kan niet worden gezegd dat de opgelegde straf disproportioneel is, gelet op het feit dat in de beslissing tot oplegging van een hogere disciplinaire straf dan de Sanctiekaart voorschrijft, niet alleen wordt gerefereerd aan specifieke eigenschappen van een smartphone, maar ook is vermeld dat verzoeker eerder werd gesanctioneerd werd voor bezit van een smartphone en dat bij deze laatste inspectie ook drugs, opgespaarde medicatie en porno werden aangetroffen. De voorzitter leidt uit deze motivering af dat deze omstandigheden ook zijn meegewogen in het opleggen van de straf en naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kunnen die omstandigheden een hogere straf als de onderhavige ook rechtvaardigen.

Ten aanzien van het namens verzoeker aangevoerde argument, dat de vormvoorschriften van artikel 58 van de Pbw niet in acht zijn genomen, overweegt de voorzitter het volgende. Uit het op ambtseed opgemaakte schriftelijk verslag en de overige inlichtingen van de directeur blijkt dat verzoeker werd ingesloten op 6 april 2018 om 20.30 uur, dat de disciplinaire straf is opgelegd op 7 april 2018 om 11.10 uur en aan verzoeker is uitgereikt op 7 april 2018 om 16.00 uur. Dat er sprake was van een eerdere insluiting of een latere uitreiking van de beslissing, zoals namens verzoeker is aangevoerd, is de voorzitter niet gebleken.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is er daarom ook geen sprake van overschrijding van de wettelijke maximale termijn geldend voor een bewaardersarrest of de uitreiking van de beslissing.

Gelet op het vorenstaande zijn er geen termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek, nu niet op voorhand gesteld kan worden dat de beslissing van de directeur onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Warntjes, secretaris, op 12 april 2018.

 

 

                             

secretaris                                                                    voorzitter

 

Naar boven