Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0971/SGA, 22 mei 2018, schorsing
Uitspraakdatum:22-05-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : 18/971/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 22 mei 2018

 

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

 

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.

 

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 17 mei 2018, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel gedurende tien dagen, ingaande op 16 mei 2018 om 14.15 uur en eindigend op 26 mei 2018 om 14.15 uur, wegens het toebrengen van schade aan de televisie in de recreatieruimte.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 22 mei 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 18 mei 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat verzoeker de televisie in de recreatieruimte heeft vernield. Dit betreft de enige televisie voor de gehele afdeling. Aan verzoeker is een disciplinaire straf is opgelegd van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan in een strafcel gedurende tien dagen, ingaande op 16 mei 2018 om 14.15 uur en eindigend op 26 mei 2018 om 14.15 uur. Het toebrengen van schade aan een rijkseigendom is in beginsel strafwaardig. Gelet daarop kon de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – een disciplinaire straf opleggen.

Voor het toebrengen van schade aan een rijkseigendom geldt volgens het landelijke beleid zoals vastgelegd in de Sanctiekaart een maximale disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in eigen cel. Volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie kan de directeur van het in de Sanctiekaart vermelde beleid afwijken maar dient hij, indien die afwijking ten nadele van betrokkene is, extra te motiveren waarom in dit geval een zwaardere straf op zijn plaats is.

De directeur heeft in zijn beslissing van 16 mei 2018 weliswaar aangegeven dat hij betrokkene de geconstateerde overtreding zeer kwalijk neemt, nu de gehele afdeling daardoor getroffen is en nu betrokkene geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen, maar hij heeft niet gemotiveerd of, en zo ja waarom, dit de redenen zijn om af te wijken van het in de sanctiekaart genoemde strafmaximum. De voorzitter betrekt hierbij dat het gaat om een zeer forse afwijking van  het in de sanctiekaart genoemde strafmaximum. 

Zodoende zijn termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

 

Aldus gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 22 mei 2018.

 

 

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven