Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3412/TA, 4 mei 2018, beroep
Uitspraakdatum:04-05-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         17/3412/TA

Betreft:            [klager]            datum: 4 mei 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.P. Verdoorn, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 oktober 2017 genomen beslissing van het hoofd van FPC Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 januari 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.P. Verdoorn en […], geregistreerd tolk Vietnamees, en namens het hoofd van de inrichting […], jurist.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van 11 oktober 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De in de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing vermelde einddatum van de dwangbehandeling is 11 januari 2017 en dus inmiddels lang verstreken. De medicatie mag daarom niet meer worden toegediend. Klager meent dat hem psychisch niets mankeert en dat hij geen medicatie nodig heeft. Hij is niet in de war. Klager heeft ernstige bezwaren tegen het gebruik van Haldol vanwege de ernstige bijwerkingen daarvan. Klager bestrijdt dat hij een gevaar is voor anderen. De voorgeschreven medicatie doet de psychose en de vermeende agressie van klager niet verminderen. Nu de medicatie niet of nauwelijks effectief is, is het toepassen daarvan in strijd met de eis van proportionaliteit. De bestreden beslissing is tevens in strijd met de eis van subsidiariteit omdat niet aannemelijk is gemaakt waarom de dwangbehandeling strikt nodig is om onderzoek te kunnen doen naar alternatieven voor de toepassing van dwangbehandeling. Voorts blijkt uit de schriftelijke mededeling niet of onvoldoende op grond waarvan is besloten de dwangbehandeling drie maanden te laten voortduren. Uitgangspunt dient te zijn dat de duur van de dwangbehandeling zoveel mogelijk wordt beperkt en dat tussentijdse hertoetsing plaatsvindt; daarbij kan gedacht worden aan een periode van maximaal zes weken. Uit het behandelplan blijkt niet dat de dwangbehandeling gedurende de maximale termijn van drie maanden geïndiceerd is.

Klager is gestresst door de a-dwangbehandeling. Dit leidt niet tot een afname van de psychose en agressie. In de schriftelijke mededeling is niet toegelicht waarom desondanks van de dwangmedicatie gunstig effect wordt verwacht.

Het hoofd van de inrichting heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Het inzetten van a-dwangbehandeling is absoluut noodzakelijk omdat het gevaar dat de stoornis van klagers geestvermogens doet veroorzaken niet op andere wijze binnen een redelijke termijn kan worden afgewend.

In de schriftelijke mededeling is abusievelijk als einddatum 11 januari 2017 vermeld, dit moet zijn 11 januari 2018. Deze schrijffout is hersteld met het uitreiken van een nieuwe schriftelijke mededeling aan klager. Het verloop van de a-dwangbehandeling wordt tussentijds getoetst en niet pas na drie maanden. 

Voordat de beslissing is genomen, is klager beoordeeld door twee psychiaters. De conclusie is dat een a-dwangbehandeling met Haldol de enige manier is om enigszins een behandeling te laten plaatsvinden. Verwezen wordt naar de toelichting in de schriftelijke mededeling van de beslissing. Sinds de toepassing van de dwangbehandeling is sprake van een positieve ontwikkeling: klager volgt het dagprogramma, doet aan sport en is beter in het contact. Klager is niet meer beperkt in zijn bewegingsvrijheid. Klager kan de mogelijkheid van andere medicatie met zijn psychiater bespreken.

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens van de verpleegde doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Het hoofd van de inrichting heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. Het hoofd van de inrichting heeft de verklaringen van de twee psychiaters overgelegd. Die verklaringen voldoen aan de vereisten als neergelegd in artikel 16c, tweede lid, Bvt. Voorts heeft het hoofd van de inrichting het behandelingsplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van a-dwangbehandeling is vermeld.

Uit de verklaringen van de psychiaters, het behandelingsplan en de mededeling van de bestreden beslissing komt het volgende naar voren.

Klager is gediagnosticeerd met schizofrenie. Het indexdelict – zware mishandeling van een medepatiënt tijdens klagers gedwongen verblijf in een GGZ-instelling in 2016 – is naar alle waarschijnlijkheid gepleegd toen klager psychotisch was. In die GGZ-instelling vertoonde klager agressief en bizar gedrag; klager kreeg dwangmedicatie toegediend vanwege zijn ernstig psychotische toestandsbeeld, maar op klagers psychose had dat amper effect.

Klager is op 14 september 2017 opgenomen in de Pompestichting. Zonder anti-psychotische medicatie bestaat risico op toename van agitatie en agressieve impulsdoorbraken, waarbij seksuele ontremming en brandstichting niet zijn uit te sluiten. Klager was – ten tijde van de bestreden beslissing – ongeschikt voor deelname aan dagbesteding. Met de toediening van medicatie wordt gestreefd naar stabilisatie van klagers chronisch-psychotische toestandsbeeld, zodat actieve wanen en hallucinaties naar de achtergrond verdwijnen.

Het ontbreekt klager aan ziektebesef en hij meent dat hij geen medicatie nodig heeft. Hij vertoont bizar gedrag. De eerder in de GGZ-instelling toegediende dwangmedicatie maakte klager enigszins beter benaderbaar. Anti-psychotische medicatie wordt zeer noodzakelijk geacht om tot enige forensische behandeling te komen en eventuele resocialisatie. Het ontbreken van ziekte-inzicht en het weigeren van (orale) medicatie maakt de inzet van andere behandelopties onmogelijk.

Gelet op het voorgaande kon naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid de inschatting worden gemaakt dat er bij het laten voortduren van de situatie geen enkel perspectief bestond op behandeling, laat staan resocialisatie, met als gevolg dat een langdurig verblijf in een tbs-inrichting (en uiteindelijk mogelijk een longstayvoorziening) dreigt. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de beroepscommissie aannemelijk worden geacht dat zonder een medicamenteuze behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens klager voor zichzelf en mogelijk derden doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Voorts is de beroepscommissie van oordeel dat de a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.

Hetgeen door en namens klager is aangevoerd, brengt de beroepscommissie niet tot een ander oordeel. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat klager er ook ter zitting blijk van heeft gegeven niet te beschikken over enig ziekte-besef en/of -inzicht, terwijl voorts aannemelijk is geworden, gelet op hetgeen namens de inrichting ter zitting is aangevoerd, dat klager gebaat is bij de toediening van anti-psychotische medicatie. Het is niet aan de beroepscommissie te treden in een oordeel over de soort medicatie die wordt toegediend; hier zij slechts gewezen op de door de inrichting genoemde mogelijkheid met de behandelend psychiater te spreken over eventuele andere medicatie.

Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. W.A. Th. Bos en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 4 mei 2018

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven