Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0914/TP, 20 augustus 2003, beroep
Uitspraakdatum:20-08-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/914/TP

betreft: [klager] datum: 20 augustus 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 14 april 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.M.A. Oosterveen, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. M.A. Oosterveen om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 30 maart 2003 verlengd tot en met 27 juni 2003.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 15 juli 2002 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal wordenverpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 1 oktober 2002. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Veenhuizen teVeenhuizen.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 27 februari 2003 besloten tot plaatsing van klager in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft bezwaar tegen verlenging van de passantentermijn. Een verder uitstel van plaatsing van klager is ongewenst. Doordat de Minister verschillende beslissingen tegelijk heeftgenomen is er bij klager verwarring ontstaan over het nut om nu weer beroep aan te tekenen. Derhalve is het niet juist dat de Minister zich nu beroept op het verlopen van de termijn om beroep in te stellen. Op enig moment heeftklager zich gerealiseerd dat het wellicht verstandig was om ook tegen deze beslissing bezwaar te maken en heeft dat toen ook gedaan. Er wordt geen enkel belang geschaad door het nu alsnog behandelen van dit beroep. Dat de Ministerslechts beziet of het medisch verantwoord is om klager langer vast te laten zitten in een h.v.b. is niet redelijk te noemen. Gelijke gevallen dienen gelijk te worden behandeld maar ongelijke gevallen ongelijk. De zaak van klager iszeer afwijkend van andere gevallen aangezien - zakelijk samengevat - klager een persoon is die een zeer grote kans heeft op een succesvolle behandeling. Daarom moet hij voorrang hebben op ‘hopeloze gevallen’. Verzocht wordt tebepalen dat klagers beroep gegrond is en dat hij onmiddellijk geplaatst wordt.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Het door klager ingediende beroepschrift is pas op 14 april 2003 ontvangen. Uit het beroepschrift valt af te leiden dat bij klager enige verwarringbestaat omtrent de beslissing tot verlenging van de Fokkenswachttermijn d.d. 14 januari 2003 en de onderhavige verlengingsbeslissing. De omstandigheid dat in korte tijd een aantal beslissingen met betrekking tot klager zijn genomen,is niet van invloed op de voor klager geldende beroepstermijn. Klager wordt niet-ontvankelijk in zijn beroep geacht. Mocht de beroepscommissie hiertoe niet beslissen dan wordt het beroep formeel ongegrond geacht nu klager tijdig isgehoord en de beslissing tijdig aan hem is uitgereikt.
Het beroep zal dan tevens materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager zes maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijken onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager, die op een bijzondere zorg afdeling in het h.v.b. verblijft, af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van detbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geensignalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b. onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken.

Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 30 juni 2003 is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

4. De beoordeling
Ingevolge artikel 69, eerste en vierde lid Bvt juncto artikel 58, vijfde lid Bvt dient
het beroepschrift tegen een beslissing tot verlenging van de passantentermijn uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van die beslissing te worden ingediend. Een na afloop van de termijn van zeven dageningediend beroepschrift is niettemin ontvankelijk, indien blijkt dat het beroepschrift zo spoedig is ingediend als redelijkerwijs van de indiener van het beroep kon worden verlangd.
Aan de beroepscommissie is namens de Minister bericht dat het afschrift van de bestreden beslissing aan klager is uitgereikt door een medewerker van het Bureau Selectie- en Detentiebegeleiding (BSD) van het h.v.b. Veenhuizen teVeenhuizen, waarbij als datum van uitreiking door het BSD is geregistreerd 28 februari 2003. Het beroepschrift dateert van 9 april 2003 en is op 14 april 2003 ontvangen op het secretariaat van de Raad. Door de raadsman is aangevoerddat bij klager verwarring bestond, nu kort tevoren de Minister de beslissing had genomen om klagers wachttermijn ex artikel 76 van de Pbw, ook wel aangeduid met Fokkens wachttermijn, te verlengen. Deze beslissing is bij uitspraakvan de beroepscommissie (03/306/TP) d.d. 26 juni 2003 op formele gronden vernietigd.
De beroepscommissie is van oordeel dat klager, die ook in de zaak 03/306/TP werd bijgestaan door zijn raadsman, terzake op uitleg en advies van zijn raadsman kon rekenen waardoor eventuele verwarring weggenomen had kunnen worden.Voorts ziet de beroepscommissie niet in dat de eventuele verwarring bij klager reden zou zijn voor de raadsman om pas op 9 april 2003 beroep tegen de onderhavige beslissing aan te tekenen. Klager heeft, gelet op het vorenstaande,niet tijdig beroep ingesteld. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan kan worden geoordeeld dat het beroepschrift zo spoedig is ingediend als redelijkerwijs van klager kon worden verlangd. Klager kan derhalveniet in zijn beroep worden ontvangen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en dr. E.B.M. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 20 augustus 2003

secretaris voorzitter

Naar boven