Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0608/TP, 22 augustus 2003, beroep
Uitspraakdatum:22-08-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/608/TP

betreft: [klager] datum: 22 augustus 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 12 maart 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.P.D. Labee, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. P.D. Labee om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 8 maart 2003 verlengd tot en met 5 juni 2003.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 26 februari 2002 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 13 maart 2002. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Midden Holland,locatie Haarlem te Haarlem.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 27 januari 2003 besloten tot plaatsing van klager in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Op 4 september 2002 heeft de Minister de passantentermijn verlengd tot 7 december 2002. In klagers visie is zijn passantentermijn reeds op 11 december 2001, de datum waarop detenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde gevangenisstraf is geëindigd, aangevangen. In ieder geval verblijft hij sinds 13 maart 2002 als passant. Op 17 januari 2003 is de termijn ingaand 8 december 2002 verlengd tot en met 7maart 2003. Klager heeft terzake beroep ingesteld. Klager is van mening dat de passantentermijn thans onredelijk lang is, zeker als uitgegaan wordt van de ingangsdatum 11 december 2001. Klager is detentieongeschikt. Door het langeverblijf in het huis van bewaring (h.v.b.) en de onzekere situatie waarin hij verkeert, is hij in een psychische situatie geraakt waardoor het gevaar van suïcide zeer reëel is. Hierbij komt nog dat klager een thans 66-jarige man is.Gelet op zijn leeftijd is het van groot belang dat op de kortste termijn wordt begonnen met de tbs-behandeling. Een later aanvangen met de tbs-behandeling impliceert dat klager bij een geslaagde behandeling op bejaarde leeftijd inde maatschappij zal terugkeren. Verzocht wordt de bestreden beslissing te vernietigen en te gelasten dat klager ten spoedigste in een tbs-inrichting zal worden geplaatst.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Het namens klager ingediende beroepschrift is weliswaar gedateerd 10 maart 2003 maar is pas door de Raad ontvangen op 12 maart 2003. Aangezien ergeen redenen bekend zijn die de termijnoverschrijding van één dag kunnen rechtvaardigen, wordt klager niet-ontvankelijk in zijn beroep geacht. Mocht de beroepscommissie tot ontvankelijkheid besluiten dan wordt het beroep formeelongegrond geacht, nu klager tijdig is gehoord en de beslissing tot verlenging van de passantentermijn tijdig aan hem is meegedeeld en uitgereikt.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager twaalf maanden in een h.v.b. Gelet op de duur van de passantentermijn is klager een aanbod tot financiële tegemoetkoming gedaan. Tot opheden is geen reactie van klager ontvangen.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager, die op de verslavings- en begeleidingsafdeling verblijft, af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs.Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geensignalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b. onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken.

Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 17 februari 2003 is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

4. De beoordeling
Gelet op artikel 69, eerste lid aanhef en onder b. en vierde lid, juncto artikel 58, vijfde lid, van de Bvt dient een beroepschrift te worden ingediend uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van debestreden beslissing. Als dag van indiening geldt die van de ontvangst door de secretaris. Nu de bestreden beslissing op 4 maart 2003 aan klager is uitgereikt en het namens klager ingediende beroepschrift, gedateerd 10 maart 2003(ten onrechte) aan ITZ is doorgefaxt, en geen omstandigheid aannemelijk is dat het van de raadsman afkomstige beroepschrift niet op de dag van de dagtekening is doorgefaxt, moet geoordeeld worden dat het beroepschrift bijtijds, zijhet op het verkeerde adres, is binnengekomen en kan klager in zijn beroep worden ontvangen.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

In de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten tijde van de bestreden beslissing 12 maanden als tbs-passant in een h.v.b. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in dit geval alsonredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op materiële grond dientte worden vernietigd.

Uit de medische verklaring d.d. 17 februari 2003 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Haarlem blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in het huis vanbewaring als onverantwoord moest worden beschouwd. De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager tenspoedigste daadwerkelijk in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek dan wel een andere tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager terzake een tegemoetkoming te worden geboden.

De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. 12 maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichtingdaadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. 12 maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag nahet verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en dr. E.B.M. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 22 augustus 2003

secretaris voorzitter

Naar boven