Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1640/GV, 15 augustus 2003, beroep
Uitspraakdatum:15-08-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1640/GV

betreft: [klager] datum: 15 augustus 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 29 juli 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, alsmede van de aanvullingeningekomen op resp. 1 en 7 augustus 2003, van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 juli 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep, zakelijk weergegeven, als volgt toegelicht.
Klager wil graag strafonderbreking -mede op advies van de inrichtingspsycholoog- in verband met zijn thuissituatie.
De Minister gaat in zijn beslissing voorbij aan klagers psychische problematiek, welke door de inrichtingspsycholoog, met wie klager al twee jaar tweewekelijks contact heeft, wordt onderschreven. Voor klager is het behoud van eengoede relatie met zijn gezin cruciaal bij de voorkoming van recidive na zijn detentie.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit de door klager aangeleverde informatie is niet gebleken dat sprake zou zijn van een bijzondere omstandigheid die het verlenen van strafonderbreking zou rechtvaardigen. Het enkele gegeven dat de lange duur van de detentiepsychosomatische klachten oplevert bij klager en zijn verloofde is hiertoe niet toereikend.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichtingen Achterhoek heeft, mede gelet op klagers goede gedrag binnen de inrichting, positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Haag heeft aangegeven geen bezwaar te hebben.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 14 jaar met aftrek, wegens deelneming aan een misdadige organisatie, diefstal, diefstal met geweldpleging en afpersing. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 6 juni2006. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van negen dagen en drie dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Op grond van artikel 37 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) kan strafonderbreking worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen inde persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van de detentie in de weg staan. Een inrichtingsarts is een aan de inrichting verbonden arts of tandarts(artikel 1 onder s van voornoemde Regeling).

De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting is niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk wordenaangemerkt. De beroepscommissie overweegt hierbij dat in het onderhavige geval niet is gebleken van een bevestiging van de inrichtingsarts dat de aangevoerde redenen aan de voortzetting van klagers detentie in de weg staan. Klagerheeft de aandacht van de psycholoog van de inrichting. De klachten zoals vermeld zijn bekend en worden voldoende serieus genomen. Deze zijn echter niet van dien aard om tot de conclusie te komen dat klager niet in staat is om zijndetentie te ondergaan. Vanuit psychologisch oogpunt zijn er derhalve geen zwaarwegende redenen voor een strafonderbreking.
De beroepscommissie is van oordeel dat de Minister in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat er onvoldoende aanleiding bestaat om aan het verzoek te voldoen.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 15 augustus 2003

secretaris voorzitter

Naar boven