Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2623/GM, 12 april 2018, beroep
Uitspraakdatum:12-04-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/2623/GM

betreft: [klager]            datum: 12 april 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I. Stas, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zwolle, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 4 juli 2017 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid.

Klager, diens raadsvrouw mr. I. Stas en de inrichtingsarts verbonden aan p.i. Zwolle zijn niet verschenen ter zitting van 16 maart 2018, gehouden in het justitieel complex Zaanstad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beroep

De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 26 mei 2017, betreft het nalaten klager tijdig van de noodzakelijke medicatie tegen zijn allergie te voorzien.

 

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts

Namens klager is aangevoerd dat hij bij zijn standpunt blijft dat de medische zorg in de penitentiaire inrichting tekort is geschoten nu is nagelaten hem, ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe tijdig van de noodzakelijke medicatie tegen zijn allergie te voorzien. Klagers standpunt zoals ingenomen bij het indienen van het bemiddelingsverzoek luidt als volgt. Klager meent dat de arts niet goed luistert naar zijn klachten en dat hem te weinig medicatie werd toegediend. Klager heeft een keer een prik gekregen. Ten gevolge van het uitblijven van de juiste medicatie kreeg hij verscheidene epileptische aanvallen in zijn cel. Ook zit hij onder de bulten en zwellingen door zijn allergie. Klager belandde zelfs twee keer in het ziekenhuis en moest een keer een epipen gebruiken, waarna 112 gebeld moest worden.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt. De allergieklachten ontstaan spontaan en worden op dit moment (1 juni 2017) nader onderzocht in het ziekenhuis. De afspraak met het ziekenhuis is eenmalig verzet omdat de familie contact zocht met het ziekenhuis en dus op de hoogte was van de geplande afspraken. Dit is een reden voor DV&O om niet te vervoeren. Klager is bekend met deze huisregel.

 

3.         De beoordeling

De raadsvrouw heeft een aanhoudingsverzoek gedaan nu klager wel graag aanwezig wilde zijn bij de zitting en zij zelf niet meer in de gelegenheid is om op tijd ter zitting te verschijnen. De beroepscommissie stelt vast dat klager heeft getekend voor afstand van verhoor. De beroepscommissie acht zich op basis van de stukken voldoende voorgelicht en zal het aanhoudingsverzoek dan ook afwijzen. 

Uit de stukken en met name de medische gegevens blijkt dat in het verleden onderzoek werd gedaan naar de allergieklachten van klager en dat klager een allergie heeft voor soja en pinda’s. Klager kreeg daarom iedere maand medicatie toegediend in de vorm van een prik. Klager stelt echter dat hij onvoldoende medicatie toegediend kreeg, waardoor hij epileptische aanvallen kreeg. De beroepscommissie merkt op dat uit de medische stukken niet blijkt dat klager medicatie krijgt voor epilepsie. De beroepscommissie begrijpt voorgaande, en dus ook de klacht, zo dat klager last heeft van allergieaanvallen, die hij aanduidt als epileptische aanvallen. Die klachten worden nader onderzocht. Totdat duidelijk is waar de klachten vandaan komen krijgt klager verschillende medicatie tegen allergieën voorgeschreven en een epipen om te gebruiken bij een ernstige aanval. Klager werd volgens de standaardprocedure behandeld en kreeg daarnaast nog extra medicatie.

De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel, dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat bij haar de vraag is gerezen of de inrichtingsarts heeft overwogen om corticosteroiden toe te dienen als aanvulling op de korte werking van de epipen.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. P.J.M. van Puffelen en drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 12 april 2018

 

 

           

           

 

 

            Secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven