Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2889/TA, 26 april 2018, beroep
Uitspraakdatum:26-04-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:           17/2889/TA

betreft: [klager] datum: 26 april 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift\, ingediend door mr. T.C. Heijmerink, namens […], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 29 augustus 2017 van de beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 april 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. T.C. Heijmerink, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting […], en […].

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van 21 juli 2017 tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden (K-2017-221).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Er is geen sprake van gevaar in de zin van de wet. Het bestaan van dat gevaar en het vereiste causale verband tussen het gevaar en de stoornis zijn onvoldoende gemotiveerd. De door de inrichting genoemde voorbeelden van incidenten waarbij klager was betrokken, dateren van 1,5 tot 3 jaar geleden. Klager stelt niet ziek te zijn. Verder staat in de bestreden beslissing dat momenteel het risico op agressie laag is.

Bij voortzetting van de a-dwangbehandeling geldt een zwaardere motiveringseis. Ook daaraan wordt niet voldaan. Uit de beslissing blijkt niet welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar dat de vermeende stoornis doet veroorzaken weg te nemen, noch de wijze waarop rekening wordt gehouden met klagers voorkeuren ten aanzien van behandeling. Klagers recht op zelfbeschikking en zijn recht op onaantastbaarheid van het lichaam worden door de beslissing ernstig aangetast. Niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Het lijkt nu steeds beter met klager te gaan. Daarom is klager van mening dat hij geen medicatie nodig heeft en stelt hij tegen elke beslissing tot voortzetting van de a-dwangbehandeling beroep in.

Klager heeft ter zitting het volgende verklaard.

Het klopt dat hij in een psychose zijn testikels heeft afgesneden en dat doet hem verdriet. De psychose is overgegaan doordat hij zichzelf heeft gesneden, niet door het gebruik van medicatie dat daar niets mee te maken heeft. Medicatie werkt niet. Hij krijgt daar alleen maar een droge mond van en wordt er dikker van. De inrichting stelt standaard dat klager medicatie nodig heeft. Hij zal echter niet meer in een psychose terechtkomen. Hij is niet ziek en hoeft daarom geen medicatie te gebruiken. Hij zal daarom niet vrijwillig medicatie innemen. Momenteel doet hij mee aan de arbeid en dat gaat goed. Klager wil graag zijn vrijheid terug, al weet hij dat de beroepscommissie daar niet over gaat.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager lijdt aan paranoïde schizofrenie, waarbij hij zonder anti-psychotische medicamenteuze behandeling fors psychotisch kan decompenseren. Dit leidt tot gevaar op fysieke agressie jegens anderen en zichzelf. Er is thans sprake van een stabiel beeld zonder apert psychotische symptomen. Er worden momenteel geen wanen waargenomen en er is geen sprake van hallucinatoir gedrag. De (dwang)medicatie heeft dus het gewenste effect. Klagers indexdelict betreft mishandeling van zijn moeder omdat zij niet geloofde in zijn overtuiging dat hij uitverkoren is. Klager wil nog steeds een boek schrijven over zijn uitverkoren zijn, maar dat bepaalt zijn handelen in de inrichting niet meer. Klager volgt zijn blokken en gaat op korte termijn starten met begeleid verlof. Klager heeft geen ziektebesef en bagatelliseert het afsnijden van zijn testikels. Klager heeft steeds gezegd dat hij zijn testikels heeft afgesneden door medicatiegebruik.

Door de medicatie is klager thans meer open in gesprekken, zodat verder gekomen kan gaan worden met zijn behandeling op psychotherapeutische basis. Klager blijft echter chronisch psychotisch. De medicatie is gewijzigd in Cisordinol. Klager ziet zelf geen verbetering in zijn psychiatrisch toestandsbeeld, omdat er volgens hem nooit een probleem is geweest. Wel ziet klager dat hij een stap verder mag maken.

 

3.         De beoordeling

Ingevolge artikel 16c, eerste lid, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat de verpleegde langdurig op een speciale zorgafdeling of in de (tbs-)inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Ingevolge artikel 16c, vijfde lid, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot voortzetting van de a-dwangbehandeling indien dit blijkens overleg met de behandelend psychiater nodig is.

Bij RSJ 4 mei 2017, 17/414/TA heeft de beroepscommissie het beroep tegen de beslissing van 1 februari 2017 tot het starten van klagers a-dwangbehandeling ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen: aannemelijk was dat “de noodzaak tot het toepassen van a-dwangbehandeling aanwezig is, vanwege een uit de stoornis voortkomend gevaar voor anderen, zichzelf en voor maatschappelijke teloorgang, en dat, zonder die behandeling, het gevaar niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De beroepscommissie acht aannemelijk dat het zonder medicatie niet mogelijk zal zijn klager incidentvrij te laten functioneren en hem in het kader van de aan hem door de rechter opgelegde tbs te behandelen, waardoor elk perspectief op resocialisatie zal komen te ontbreken en een langdurig verblijf in een tbs-inrichting zal dreigen. De beroepscommissie gaat voorbij aan het (impliciete) standpunt van de raadsvrouw dat de aan de bestreden beslissing ten grondslag gelegde incidenten uit het verleden niet zouden mogen worden meegewogen bij de beoordeling van het gevaar. Doorslaggevend is immers de geestelijke toestand waarin klager ten tijde van de bestreden beslissing verkeerde in vergelijking met zijn toestand destijds. Tevens is het voor de beroepscommissie aannemelijk geworden dat de a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid”.

Uit de stukken met betrekking tot de beslissing van 21 juli 2017 tot voortzetting van de a-dwangbehandeling en het behandelde ter zitting komt het volgende naar voren.

Door het gebruik van anti-psychotische medicatie door middel van een dwangbehandeling zijn klagers psychotische belevingen en het daaruit voortvloeiende gevaar in voldoende mate onder controle, hetgeen verklaart dat zich geen incidenten meer hebben voorgedaan. Als gevolg van de a-dwangbehandeling is nu sprake van een stabiel beeld zonder apert psychotische symptomen. Momenteel worden geen wanen waargenomen en is geen sprake van hallucinatoir gedrag. De medicatie heeft daarom het gewenste effect. Voortzetten van de medicatie is noodzakelijk om het stabiele beeld te behouden. Klager lijdt aan een chronische stoornis, heeft geen ziektebesef als gevolg daarvan en het is niet de verwachting dat op korte termijn ziektebesef/inzicht zal ontstaan. Onder de a-dwangbehandeling functioneert klager naar behoren: hij is in staat een dagstructuur te volgen, waaronder diverse behandelmodulen met betrekking tot zijn psychotische problematiek die zijn gericht op het vergroten van ziektebesef en van zijn (copings)vaardigheden. Het doel daarvan is tevens het verkrijgen van meer inzicht in klagers beleving en gedachten, zodat hij (nog) beter inschatbaar wordt voor het team en begeleid verlof mogelijk gaat worden. Klager is niet tot vrijwillige inname van de medicatie te bewegen. Zodra met de medicatie wordt gestopt, zullen de psychotische belevingen opnieuw optreden en zal het risico op agressie jegens klager zelf en anderen daardoor weer toenemen.

De beroepscommissie is in het licht van het vorenstaande van oordeel dat de inrichting in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het noodzakelijk was om de eerder ten aanzien van klager ingezette a-dwangbehandeling voort te zetten en dat

deze dwangbehandeling doelmatig is. Het is immers aannemelijk dat klager, als hij geen antipsychotica inneemt – hetgeen hij niet vrijwillig zal doen – weer psychotisch zal afglijden en dat er weer sprake zal zijn van gevaar voor agressie jegens zichzelf of anderen. Voorts is aannemelijk dat dan geen enkele vorm van behandeling zal kunnen plaatsvinden en een langdurig verblijf in (een) tbs-inrichting(en) dreigt. De beroepscommissie is verder van oordeel dat de bestreden verlengingsbeslissing voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, in aanmerking genomen dat klager geen ziektebesef heeft en weigert vrijwillig de voorgeschreven medicatie in te nemen, terwijl inname van die medicatie door klager klaarblijkelijk de enige manier is waarop het gevaar dat klagers stoornis doet veroorzaken, kan worden weggenomen.

Gezien het vorenstaande is de bestreden beslissing van het hoofd van de inrichting, anders dan klager meent, voldoende gemotiveerd en onderbouwd, is deze niet in strijd met het recht en kan deze beslissing evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.  

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 26 april 2018.

 

                         

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven