nummer: 17/3312/GA
betreft: [Klager] datum: 23 april 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwaag, gericht tegen een uitspraak van 14 september 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de p.i. Zwaag, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 2 maart 2018, gehouden in de p.i. Vught, is gehoord de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Zwaag. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. Als toehoorder was aanwezig mevrouw […], stagiaire bij de p.i. Zwaag.
Klagers raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, heeft op 2 maart 2018 te kennen gegeven niet ter zitting te kunnen verschijnen vanwege een afspraak elders, waarbij hij heeft verzocht de zaak aan te houden en deze op een andere datum te plannen.
De beroepscommissie wijst het verzoek om aanhouding van klagers raadsman af, nu het verzoek eerst op de dag van de zitting is gedaan en de raadsman er kennelijk voor heeft gekozen een andere afspraak die zich eerst op 2 maart 2018 aandiende, te laten prevaleren boven de behandeling ter zitting van de beroepscommissie, waarvan de datum reeds enkele weken aan de raadsman bekend was.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het niet in behandeling nemen van klagers verzoek tot overplaatsing naar het Justitieel Complex Zaanstad (ZW-2017-153).
De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en klager een tegemoetkoming van € 10,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagcommissie heeft overwogen dat het verzoek tot overplaatsing niet in behandeling is genomen, maar dat is wel gebeurd. De casemanager heeft op 10 april 2017 het Openbaar Ministerie (OM) verzocht te adviseren over klagers overplaatsingsverzoek. Na een rappel van de casemanager op 25 april 2017 heeft het OM negatief geadviseerd met als voornaamste reden dat in het Justitieel Complex Zaanstad een medeverdachte van klager verblijft. Nadat klager daarmee door de casemanager is geconfronteerd, heeft hij door middel van een spreekbriefje te kennen gegeven dat hij de overplaatsingsprocedure wilde stopzetten. Het indienen van een tweede overplaatsingsverzoek is geen aanleiding geweest de overplaatsingsprocedure te heropenen, nu geen nieuwe feiten zijn aangedragen die daarvoor pleitten. Het advies van het OM weegt zwaarder dan de bewering van klager dat in het Justitieel Complex Zaanstad geen medeverdachte zou verblijven. Op 1 augustus 2017 is klager op zijn eigen verzoek naar de p.i. Lelystad overgeplaatst.
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat klager op 3 april 2017 een verzoek tot overplaatsing naar het Justitieel Complex Zaanstad bij zijn casemanager heeft ingediend. Het OM heeft, na een verzoek daartoe op 10 april 2017 en een rappel op 25 april 2017, negatief geadviseerd over klagers overplaatsingsverzoek. Op 3 mei 2017 heeft klager, nadat hij in kennis was gesteld van dit (negatieve) advies van het OM, door middel van een spreekbriefje te kennen gegeven de overplaatsingsprocedure te willen stopzetten. Op 8 mei 2017 heeft klagers raadsman namens klager een klaagschrift ingediend tegen het stopzetten van de overplaatsingsprocedure. Anders dan de beklagrechter heeft geoordeeld, is niet gebleken dat er op 8 mei 2017 een tweede overplaatsingsverzoek is ingediend. Zodoende is geen sprake van een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw, zodat klager niet-ontvankelijk in zijn beklag had dienen te worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Soffers, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.J. Stolwerk, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 23 april 2018.
secretaris voorzitter