Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3313/GA, 13 maart 2018, beroep
Uitspraakdatum:13-03-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/3313/GA

betreft: [klager]            datum: 13 maart 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.N.A. Brouns, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 september van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 januari 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D.N.A. Brouns, en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Dordrecht.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Klager beklaagt zich over de terugplaatsing naar het basisprogramma (rood) d.d. 15 februari 2017 en de verlenging van die terugplaatsing met zes weken (PD-2017-000129).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is na een disciplinaire straf  teruggeplaatst naar het basisregime. Onvoldoende is gemotiveerd waarom hij is gedegradeerd. Verder is klager onvoldoende uitgelegd wat het betekende dat hij in het rode regime terecht was gekomen en wat de vervolgstappen zouden zijn. Daarnaast is de plaatsing in het basisregime verlengd met zes weken, maar is niet duidelijk gemaakt op basis waarvan dat is gebeurd. Hij kreeg de kleurcode oranje. Klager meent dat hij na zes weken terug kon naar het plusprogramma. Hij had gedurende zes weken geen enkel rapport aangezegd gekregen. De directeur gaf ook te kennen dat hij na zes weken goed gedrag terug zou kunnen. Het is onredelijk en niet proportioneel de zes weken weer te verlengen met zes weken. Het is niet duidelijk om welke reden hij in het basisregime moest blijven en uit niets blijkt dat zijn goede gedrag erkend is. Dat hij gedegradeerd werd, begrijpt klager, maar niet dat hij na zes weken niet weer is teruggeplaatst. Klager kreeg pas de eerste UC controle na de eerste zes weken. Kort daarop volgde de tweede controle. 

De plaatsvervangend vestigingsdirecteur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager kreeg op 15 februari 2017 een degradatiebesluit. Dit besluit werd genomen op basis van twee rapporten op middelengebruik en fraude van een UC binnen een periode van drie maanden. In het volgend MDO, zes weken later, op 28 maart 2017, werd besloten dat klager de kleurcode oranje kreeg. Het afdelingshoofd deelde dit mee en legde uit hoe het promoveren en degraderen werkte en dat klager op 9 mei 2017 weer besproken zou worden. Toen is besloten klager te promoveren. Zes weken na de degradatie heeft het MDO beoordeeld of het gedrag van betrokkene aanleiding gaf te promoveren of dat hij moest blijven met eventueel oranje gedrag. De bedoeling hiervan is te kennen te geven dat hij op de goede weg is. Klager kreeg de kleurcode oranje, omdat hij nog niet voldeed aan de vereiste van twee keer goed afgelegde UC-controles. Normaal gesproken vindt de eerste UC-controle plaats in de eerste zes weken. Of dat ook echt is gebeurd, weet hij niet zeker. De tweede UC-controle vond in ieder geval in de tweede zes weken plaats.

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de regeling) besluit de directeur over promotie en degradatie van een gedetineerde. Op grond van artikel 1d, derde lid, van de regeling kan de directeur besluiten tot degradatie, indien de gedetineerde die is gepromoveerd, op een van de onderdelen van goed gedrag verzaakt.

Gezien het vorenstaande is de beroepscommissie – net als in RSJ 10 november 2014 (14/1918/GA) – van oordeel dat de directeur voorafgaande aan een beslissing over degradatie een belangenafweging dient te maken. Bij die belangenafweging dient de directeur het ‘oranje-gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje gedrag’ dan wel ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het DBT dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie.

Uit het voorliggende degradatiebesluit blijkt dat klagers gedrag op de volgende onderdelen is beoordeeld als ongewenst gedrag (rood): twee rapporten op middelengebruik en fraude van een UC binnen drie maanden. De beroepscommissie acht, gelet op het voorgaande, het degradatiebesluit niet onredelijk en onbillijk.

Op grond van artikel 1d, derde lid van de regeling moet de directeur bij een degradatiebesluit de periode bekendmaken gedurende welke de gedetineerde op alle onderdelen van goed gedrag, zoals opgenomen in het tweede lid van artikel 1 van de regeling genoemde bijlagen, positief dient te scoren om wederom in aanmerking voor promotie te komen. Deze periode is maximaal zes weken.

De beroepscommissie stelt vast dat de plaatsvervangend vestigingsdirecteur heeft verklaard dat klager op twee UC-controles negatief diende te scoren om weer te promoveren. Het is niet geheel duidelijk wanneer de UC controles hebben plaatsgevonden. Vaststaat dat de tweede UC-controle in ieder geval pas na de eerste zes weken is afgenomen. De  beroepscommissie maakt hier uit op dat klager niet de gelegenheid heeft gekregen binnen de eerste zes weken te voldoen aan de onderdelen van gedrag waarop hij positief dient te scoren. De directeur had in de eerste zes weken twee UC-controles moeten aanbieden. De beroepscommissie acht dit onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en de beslissing van de beklagcommissie zal worden vernietigd.

Nu klagers degradatie met zes weken is verlengd, is sprake van een situatie die onomkeerbaar is. De beroepscommissie acht dan ook termen aanwezig klager een tegemoetkoming toe te kennen. De beroepscommissie zal een tegemoetkoming van € 30,= toekennen.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 30,= toekomt.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals-Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 13 maart 2018

 

 

           

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven