Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3664/GA, 23 april 2018, beroep
Uitspraakdatum:23-04-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/3664/GA

betreft: [Klaagster]       datum: 23 april 2018

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de locatie Ter Peel,

gericht tegen een uitspraak van 31 oktober 2017 van de beklagcommissie bij de locatie Ter Peel, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klaagster,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 maart 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, is gehoord klaagsters raadsman, mr. J. Schepers. Hoewel klaagster, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is zij niet ter zitting verschenen. De directeur van de locatie Ter Peel heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen waarbij observatie door middel van cameratoezicht wordt toegepast, wegens het toepassen van fysiek agressief gedrag jegens het personeel en in verband met klaagsters gemoedstoestand (TP-2017-00087).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en klaagster een tegemoetkoming van € 30,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van de directeur en klaagster

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Een ordemaatregel is nooit definitief in tijd bepaald. Deze wordt ten uitvoer gelegd zo lang de gronden voor oplegging van de maatregel voortduren. De gekozen termijn van veertien dagen is in overeenstemming met de maximale duur van disciplinaire bestraffing, maar de ordemaatregel zal nooit langer voortduren dan strikt noodzakelijk is en dient te worden beëindigd zodra dit mogelijk en verantwoord is. De beoordeling van klaagsters gemoedstoestand door een arts of gedragsdeskundige betreft een medisch inhoudelijke diagnose waarover de directeur, noch de beklagcommissie een inhoudelijk deskundigheidsoordeel mag vormen. Daarvoor bestaat een medisch inhoudelijke beklag- en beroepsprocedure. In klaagsters geval is gebleken dat geen volledige uitvoering aan de opgelegde ordemaatregel hoefde te worden gegeven. Op 23 juni 2017 is zij naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de p.i. Zwolle overgeplaatst. De directeur verwijst naar RSJ 25 oktober 2016, 16/0858/GA, en RSJ 6 oktober 2016, 16/1895/GA.

Namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur heeft niet gemotiveerd waarom hij de ordemaatregel voor de duur van veertien dagen heeft opgelegd en waarom niet met een kortere termijn kon worden volstaan. Het is niet duidelijk of en wanneer de ordemaatregel zou zijn beëindigd als klaagster niet naar het PPC van de p.i. Zwolle zou zijn overgeplaatst. Voorts is tussentijds niet gemotiveerd waarom voortzetting van de maatregel noodzakelijk zou zijn. Klaagster is pas naar het PPC van de p.i. Zwolle overgeplaatst nadat namens klaagster was verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van de ordemaatregel. Nu de Pbw voorschrijft dat een gedetineerde gedurende de tenuitvoerlegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel door een gedragsdeskundige wordt onderzocht, dient dit onderzoek ook door de gedragsdeskundige zelf plaats te vinden. RSJ 25 oktober 2016, 16/0858/GA, waar de directeur naar heeft verwezen, betreft geen vergelijkbaar geval.

 

3.         De beoordeling

De directeur is, gelet op het bepaalde in artikel 24, eerste lid, in samenhang met artikel 23, eerste lid, van de Pbw, bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen indien dit – voor zover hier van belang – noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting of van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, dan wel indien dit noodzakelijk is ter bescherming van de betrokken gedetineerde. De afzondering duurt ten hoogste twee weken.

Ingevolge artikel 24a, eerste lid, van de Pbw kan de directeur bepalen dat de gedetineerde die in de afzonderingscel verblijft, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is. Alvorens de directeur daartoe beslist, wint hij het advies van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts in. Indien het advies niet kan worden afgewacht, wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in.

De beroepscommissie stelt voorop dat een ordemaatregel niet zonder meer wordt ten uitvoer gelegd voor de duur waarvoor deze is opgelegd, maar dat bij de oplegging van een ordemaatregel – anders dan bij de oplegging van een disciplinaire straf – tussentijds dient te worden getoetst of voortduring van de maatregel noodzakelijk is. Het oordeel van de beklagcommissie dat de oplegging van een ordemaatregel voor de duur van veertien dagen niet door de omstandigheden werd gerechtvaardigd en dat de ordemaatregel voor een kortere periode van bijvoorbeeld vijf dagen had dienen te worden opgelegd, is, gelet op het voorgaande, niet juist. Nu uit de stukken blijkt dat klaagster gedurende de tenuitvoerlegging van de ordemaatregel dagelijks door een verpleegkundige is gezien, acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk dat is voldaan aan de eis dat tussentijds dient te worden getoetst of voortduring van de maatregel noodzakelijk is. Daarbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat de verpleegkundige kennelijk een inschatting maakte of een bezoek door de arts of de psycholoog was aangewezen en dat klaagster naar aanleiding daarvan enkele malen door de arts of psycholoog is bezocht. Voorts is over de situatie van klaagster dagelijks met de arts en de psycholoog overlegd. Dat klaagster niet dagelijks door een arts of gedragsdeskundige zelf is bezocht, noopt naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot de conclusie dat niet of onvoldoende sprake zou zijn van een tussentijdse toetsing.

Gelet op het voorgaande zal het beroep van de directeur gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard, waarmee de grondslag van de door de beklagcommissie aan klaagster toegekende tegemoetkoming komt te vervallen.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Soffers, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.J. Stolwerk, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 23 april 2018.

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven