Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3855/GA en 18/190/GA, 11 april 2018, beroep
Uitspraakdatum:11-04-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/3855/GA en 18/190/GA

betreft: [klager]            datum: 11 april 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van 16 november 2017 en 23 januari 2018, ingediend door mr. L.M. Oldenburg, namens […], verder te noemen klager,

gericht tegen uitspraken van 9 oktober 2017 en 8 januari 2018 van de beklagcommissie bij de PPC Scheveningen van de penitentiaire inrichtingen Haaglanden (verder: het PCC).

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 februari 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. L.M. Oldenburg, de heer […] directeur van het PPC en mevrouw […], psychiater bij het PPC.

Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie

Klager beklaagt zich over de beslissingen van de directeur van 11 augustus 2017 en 24 november 2017, inhoudende de verlengingen van een (eerder aan klager opgelegde) verplichting tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46 d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling), telkens voor de duur van drie maanden (SC2017/329 en SC2017/459).

De beklagcommissie heeft de beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken is weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De gekozen dwangbehandeling voldoet onvoldoende aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De noodzaak voor het toedienen van a-dwangmedicatie blijkt onvoldoende uit het feit dat klager de ventilatieroosters dichtplakt en andere openingen van zijn cel afsluit. Daarnaast blijkt onvoldoende dat klager een gevaar is voor zichzelf of voor anderen. Het gevaar wordt niet met concrete voorbeelden van fysiek agressief gedrag omschreven en is dus onvoldoende onderbouwd. Bovendien kon een minder ingrijpend middel gehanteerd worden, namelijk het opleggen van ordemaatregelen. Verder gaf klager aan dat hij de medicatie vrijwillig wil innemen. Klager betwist dat hij hieraan voorwaarden wil verbinden en wil onderhandelen over het inname-protocol. Klager vraagt zich af of de verlengingen en een eventueel gewenste volgende verlenging in de toekomst wel het gewenste effect kunnen hebben gelet op de ontwikkelingen in het herstel en het feit dat klager volgens de psychiater niet accepteert dat hij ziek is. 

Door en namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het gevaarscriterium is voldoende concreet omschreven in de adviezen. Het opleggen van ordemaatregelen en een individueel programma kan niet gezien worden als een middel om het gevaar in voldoende mate af te wenden. Het was een manier om geweldsincidenten tussen klager en medegedetineerden op de afdeling of fysieke agressie van klager richting het personeel te voorkomen. Het gevaar bleef echter bestaan. Sinds het starten van de a- dwangbehandeling is het aantal incidenten afgenomen, is het gedrag van klager op de afdeling goed en is klager niet meer psychotisch. Na de eerste verlenging vonden er nog enkele incidenten plaats; inmiddels niet meer. Toch staat er een advies klaar voor een volgende verlenging. Klager heeft namelijk nog steeds geen ziektebesef en -inzicht. Hij ziet de verbetering sinds de behandeling niet. Wordt de behandeling gestopt, dan is de verwachting dat het ziektebeeld terugkomt. Er kan geen overeenstemming gevonden worden over de nodige behandeling. Klager wil vrijwillig medicatie innemen, maar dan wel een lagere dosis. Dat is geen mogelijkheid. Bovendien heeft klager geen behandelmotivatie, nu hij geen ziektebesef en -inzicht heeft. Hierdoor is de kans aanwezig dat klager stopt met het innemen van de medicatie. Om die reden is de a-dwangbehandeling nog steeds nodig.

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw vindt als uiterste middel geneeskundige behandeling plaats, voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (a-dwangbehandeling). In artikel 46e, vijfde lid, van de Pbw is onder meer bepaald dat indien voortzetting van de geneeskundige behandeling overeenkomstig artikel 46d, onder a, nodig is, dat de gedetineerde onverwijld een afschrift van de schriftelijke beslissing van de directeur ontvangt. De directeur dient dan in zijn beslissing aan te geven waarom van een behandeling alsnog het beoogde effect wordt verwacht.

De directeur heeft op 24 mei 2017 beslist dat klager een a-dwangbehandeling moest ondergaan voor de duur van drie maanden. Op 24 augustus 2017 en 24 november 2017 is beslist tot verlenging van de a-dwangbehandeling.

De beroepscommissie acht aannemelijk geworden dat gevaar bestaat voor fysiek geweld richting het personeel of de medegedetineerden indien de medicatie wordt gestaakt. Dit gevaar komt voort uit een psychische stoornis en kan niet binnen een redelijke termijn worden weggenomen. Sinds de start van de a-dwangbehandeling is er sprake van verbetering in klagers toestandsbeeld. Na de eerste verlenging was er al een afname van incidenten. Inmiddels is de tweede verlenging bijna verstreken en gedraagt klager zich goed. Hij is niet meer psychotisch. Desondanks heeft klager geen ziektebesef en -inzicht. Gelet op het ontbrekende ziektebesef en -inzicht is aannemelijk geworden dat klager zich niet zal houden aan het medicamenteus beleid met als gevolg hebben het toestandsbeeld van klager verslechterd. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur in redelijkheid tweemaal heeft kunnen beslissen tot verlenging van de a-dwangbehandeling.

De beroepen zullen dan ook ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagcommissie.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A.T. Bol en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 11 april 2018

 

    

 

 

 

                        secretaris                                                        voorzitter

 

 

 

Naar boven