Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0637/SGA, 5 april 2018, schorsing
Uitspraakdatum:05-04-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer          : 18/637/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 5 april 2018

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting Groot Alphen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 29 maart 2018, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker vanuit het plusprogramma naar het basisprogramma (degradatie).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 2 april 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 4 april 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder begrepen de schriftelijke mededeling van de beslissing tot degradatie, komt naar voren dat op 14 maart 2018 tijdens een celinspectie in de cel van verzoeker een mobiele telefoon is aangetroffen. Naar aanleiding hiervan is verzoeker teruggeplaatst in het basisprogramma.

In de thans aan de orde zijnde beslissing tot terugplaatsing heeft de directeur geen melding gemaakt van oranje gedrag, terwijl verzoekers overige gedrag binnen de inrichting als “groen” wordt beoordeeld. Van structureel ongewenst (“rood”) gedrag blijkt uit de bestreden beslissing niet (en overigens ook niet uit de door de directeur verstrekte inlichtingen). De directeur heeft de vondst van de mobiele telefoon echter wel als structureel ongewenst gedrag beoordeeld.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kon de directeur gelet op het feit dat sprake is van één enkel incident niet in redelijkheid komen tot het oordeel dat sprake was van structureel ongewenst gedrag.

In gevallen als het onderhavige dient de directeur – volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie – het gedrag dat leidt tot de bestreden beslissing te benoemen en bij zijn beslissing een belangenafweging te maken die voor verzoeker en voor de (voorzitter van de ) beroeps- en de beklagcommissie kenbaar is. Daarbij dient de directeur – naast de feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag – mee te wegen het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarbij ook alle onderdelen van goed gedrag worden betrokken. Een enkel strafwaardig feit kan in beginsel geen zelfstandige grond zijn voor degradatie. De belangenafweging van de directeur voldoet naar het voorlopig oordeel van de voorzitter dan ook niet aan de daaraan gestelde vereisten en kan de bestreden beslissing niet dragen. Het verzoek zal worden toegewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de bestreden (degradatie)beslissing van de directeur van 29 maart 2018 met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. H.R. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 5 april 2018

                 

                                                                         

secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven