Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0687/SGB, 9 april 2018, schorsing
Uitspraakdatum:09-04-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : 18/687/SGB

Betreft : [Verzoeker]   datum: 9 april 2018

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in penitentiaire inrichting Groot Alphen te Alphen aan den Rijn.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 73, vierde lid, juncto artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de selectiefunctionaris van 26 januari 2018, inhoudende de beëindiging van verzoekers deelname aan een penitentiair programma (p.p.).

 

De voorzitter heeft voorts kennis genomen van een aanvullende reactie van verzoekers raadsman van 6 april 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de selectiefunctionaris van 6 april 2018.

 

1.         De beoordeling

In beginsel kan, gelet op het bepaalde in artikel 73, vierde lid van de Pbw, gelezen in verband met artikel 66, eerste lid van de Pbw, pas schorsing worden verzocht als de selectiefunctionaris het bezwaarschrift ongegrond heeft verklaard en verzoeker tegen die ongegrondverklaring beroep heeft ingesteld. Dit beginsel lijdt slechts uitzondering in die gevallen waarin de beslissing van de selectiefunctionaris lang op zich laat wachten of in die gevallen waarin sprake is van uitzonderlijke omstandigheden.

De voorzitter heeft in de uitspraak van 30 maart 2018 (RSJ 30 maart 2018, 18/617/SGB) reeds vastgesteld dat de termijn van zes weken die de selectiefunctionaris heeft om een beslissing op een ingediend bezwaarschrift te nemen, uitgaande van 31 januari 2018 – de datum waarop het aanvullend bezwaarschrift is ingediend – is overschreden en dat nog geen beslissing op het bezwaarschrift was genomen. Ook thans is nog niet van een beslissing op het namens verzoeker ingediende bezwaarschrift gebleken. Het feit dat de selectiefunctionaris het bezwaarschrift nog niet ongegrond heeft verklaard en verzoeker zodoende nog geen beroep heeft ingesteld, staat er, gelet op het voorgaande, dan ook niet aan in de weg verzoeker in zijn verzoek te ontvangen.

De voorzitter overweegt vervolgens dat verzoeker vraagt om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de selectiefunctionaris die reeds onderwerp is geweest van een eerdere schorsingsprocedure (RSJ 30 maart 2018, 18/617/SGB). Het verzoek is toen afgewezen. Uitgangspunt is dat een gedetineerde niet kan worden ontvangen in een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing die reeds onderwerp is geweest van een eerdere schorsingsprocedure. Dit is slechts anders indien sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Nu thans, anders dan in voormelde schorsingsprocedure, is gebleken dat verzoeker als gevolg van een sepotbeslissing niet langer wordt vervolgd ter zake van het plegen van een (nieuw) strafbaar feit, is ten opzichte van de hiervoor genoemde procedure sprake van nieuwe feiten en omstandigheden op grond waarvan verzoeker in het onderhavige verzoek kan worden ontvangen.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van een verzoek om schorsing van een beslissing van de selectiefunctionaris slechts ruimte bestaat voor een voorlopig oordeel en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing van de selectiefunctionaris is genomen in strijd met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk en onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans tot schorsing van de beslissing van de selectiefunctionaris over te gaan. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

De selectiefunctionaris heeft verzoekers deelname aan het p.p. beëindigd vanwege de aanhouding van verzoeker op 20 januari 2018 op verdenking van het plegen van een (nieuw) strafbaar feit en het feit dat verzoeker na heenzending met een dagvaarding enkele uren niet bereikbaar is geweest voor de reclassering. De voorzitter stelt vast dat verzoeker als gevolg van een sepotbeslissing niet langer wordt verdacht van het plegen van voormeld strafbaar feit. Het (enkele) feit dat verzoeker zich op 22 januari 2018 niet bij de reclassering heeft gemeld en enkele uren niet (telefonisch) bereikbaar is geweest, kan, gelet op de omstandigheden die daartoe – blijkens de door verzoekers raadsman overgelegde beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 14 maart 2018 (18/670661-11) – hebben geleid en de omstandigheid dat verzoeker zich, zo hij onbetwist heeft gesteld, niet eerder aan toezicht in het kader van zijn deelname aan een p.p. heeft onttrokken, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter de bestreden beslissing niet dragen. Gelet daarop acht de voorzitter termen aanwezig het verzoek toe te wijzen en de beslissing van de selectiefunctionaris te schorsen.    

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de selectiefunctionaris met onmiddellijke ingang tot de selectiefunctionaris op het bezwaar heeft beslist.

 

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris op 9 april 2018.

 

            secretaris                     voorzitter

 

 

 

 

Naar boven