Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2890/TB, 17 april 2018, beroep
Uitspraakdatum:17-04-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:           17/2890/TB

betreft: [klager] datum: 17 april 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. K.A. Kieft, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een beslissing van 29 augustus 2017 van de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen verweerder,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 januari 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. K.A. Kieft en, namens verweerder, […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid. 

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Als toehoorder van de zijde van de Raad was ter zitting aanwezig mr. E.W. Bevaart, coördinerend secretaris.

De beroepscommissie heeft ter zitting besloten de zaak aan te houden, om de vertegenwoordiger in de gelegenheid te stellen binnen een week na ontvangst van het opgemaakte verslag van horen het behandelplan van klager aan de beroepscommissie toe te zenden.

Daarnaast heeft de beroepscommissie de raadsvrouw in de gelegenheid gesteld de beroepscommissie te informeren omtrent de uitkomst van de reeds geplande behandelbespreking daags na de zitting.

De raadsvrouw heeft op 14 februari 2018 een reactie inzake voormelde behandelbespreking gezonden. Verweerder heeft op 19 februari 2018 een reactie gezonden, met als bijlagen het document ‘concept behandelplan’ van december 2017 en het document ‘behandelplan instroomafdeling’ gedateerd 11 april 2017. Daarnaast is op 27 februari 2018 een reactie van de behandelcoördinator binnengekomen. 

De beroepscommissie heeft van voormelde stukken kennis genomen. 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Verweerder heeft het verzoek van klager tot overplaatsing naar, bij voorkeur FPC de Oostvaarderskliniek, FPC Van der Hoeven Kliniek of FPC Rooyse Wissel, afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 10 juni 2014 veroordeeld tot een ter beschikkingstelling met voorwaarden. Omdat klager zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden, is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 9 februari 2017 bevolen dat klager alsnog van overheidswege zal worden verpleegd. Verweerder heeft op 28 maart 2017 beslist klager te plaatsen in Dr. S. van Mesdag. Deze plaatsing is op 30 maart 2017 gerealiseerd. Bij brief van 1 augustus 2017 is namens klager verzocht om overplaatsing. Verweerder heeft dit verzoek bij brief van 29 augustus 2017 afgewezen. 

 

3.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. 

Klager zit sinds 30 maart 2017 in FPC Dr. S. Van Mesdag. Klager heeft geen vertrouwen in de kliniek. De verwachting is dat dit ook niet meer zal komen. De basis voor de vertrouwensbreuk is gelegen in het kort na binnenkomst in afzondering plaatsen van klager met als doel hem medicatie te laten afbouwen. Daarna ontstonden strubbelingen met het personeel en medepatiënten. In aansluiting op de afzondering is aan klager op 23 mei 2017 afdelingsarrest opgelegd. Vervolgens vinden er op 21 juni 2017 twee incidenten plaats en heeft klager een separeermaatregel opgelegd gekregen. Op 27 juli 2017 is aan klager wederom een afzonderingsmaatregel opgelegd, voor de duur van 7 dagen. Klager acht de gang van zaken onwenselijk en onhoudbaar. Er is tussen klager en behandelaren nimmer een goede behandelrelatie ontstaan. Belangrijk is dat er tien maanden na plaatsing in de kliniek nog steeds geen sprake is van een behandelplan. Aan de raadsvrouw is te kennen gegeven dat er geen behandelplan op schrift is. Klager heeft er geen vertrouwen in dat behandelperspectief binnen deze inrichting tot stand gaat komen.

Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. 

De beslissing tot afwijzing van het verzoek tot overplaatsing is op goede gronden genomen. Het verzoek tot overplaatsing is prematuur gedaan. Klager verbleef op dat moment pas kort in de inrichting. In verband met talrijke incidenten is het behandelplan niet van de grond gekomen. Klager is het niet eens met het behandelplan, maar dat betekent niet dat klager geen behandeling krijgt. Er is onder meer sprake van een diagnostisch traject. In zijn algemeenheid is bij klager gebleken dat hij weinig gemotiveerd is voor behandeling. Wanneer er weinig behandeldruk bestaat, gaat het goed met klager, maar wanneer de behandeldruk opgeschroefd wordt, vinden er incidenten plaats. Klager is aangemeld voor een reeks non-verbale therapieën, omdat hij aan dergelijke therapieën wel wil meewerken. Klager werkt op de metaalafdeling en dat gaat goed. Er is tot op zekere hoogte samenwerking ontstaan en een gesprek met klager lijkt mogelijk. De inrichting geeft aan dat klager in de eerste fase van de behandeling verkeert. Vastgesteld kan worden dat het traject traag verloopt. Er is desondanks sprake van lerend vermogen bij klager en de inrichting ziet nog mogelijkheden voor behandeling. Verwacht wordt dat er overeenstemming komt over het behandelplan. Van een indicatie voor overplaatsing van klager is dan ook geen sprake.         

 

4.         De beoordeling

Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in de overwegingen betrokken te worden:

a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Blijkens de stukken verbleef klager eerder in de FPK Assen in het kader van tbs met voorwaarden. Wegens schending van de voorwaarden heeft omzetting naar tbs met dwangverpleging plaatsgevonden. Klager bleek te zijn ingesteld op een forse dosering kalmerende en verslavende medicatie. De behandelend psychiater van Dr. S. van Mesdag achtte het noodzakelijk de medicatie af te bouwen. Klager is eerder gediagnosticeerd met onder meer een afhankelijkheid van middelen en drugspsychose. Pas na afbouw van de medicatie zou het mogelijk zijn om een betrouwbaar diagnostisch onderzoek uit te voeren en een adequate behandeling op te starten. Klager werd daartoe op 26 april 2017 op de crisisafdeling Eems 1 geplaatst, tijdelijk in afzondering van medepatiënten, omdat op basis van dossierinformatie werd gevreesd dat de afbouw van medicatie het risico op agressieve incidenten zou kunnen vergroten. Klager heeft vervolgens zonder overleg met de psychiater de inname van alle benzodiapines gestaakt. Middels een stappenplan werd stapsgewijs uitbreiding van vrijheden ingezet. Op 23 mei 2017 is de afzonderingsmaatregel opgeheven en aansluitend is aan klager afdelingsarrest opgelegd. Het afdelingsarrest werd op 13 juni 2017 opgeheven. Op 21 juni 2017 vond een incident plaats, waarbij klager verbaal en fysiek dreigend richting een sociotherapeut heeft gehandeld. De sociotherapeut liep daarbij een schram op. De naar aanleiding van dit incident opgelegde separatie werd 23 juni opgeheven en aansluitend werd een afzonderingsmaatregel opgelegd. Deze werd op 4 juli naar aanleiding van behandelplanbespreking opgeheven. Klager kon op dat moment zijn programma met onder andere de observatiemodules, diagnostiek, werk en sport weer oppakken. Op 11 juli 2017 vindt opnieuw een incident plaats, waarbij klager eerst verbaal maar later ook fysiek agressief gedrag heeft vertoond richting medewerkers. Naar aanleiding van dit incident is aan klager een afzonderingsmaatregel opgelegd, welke op 13 juli is opgeheven. Op 27 juli is wederom sprake van een incident, deze keer tussen klager en een medepatiënt. Beide verpleegden zijn gesepareerd en na beëindiging is besloten tot een afzonderingsmaatregel. Klager was gelet op het vorengaande in korte tijd betrokken bij meerdere incidenten en in de daaropvolgende dagen uitte klager diverse dreigementen richting de sociotherapie. Daarop is besloten klager over te plaatsen naar een leegstaande afdeling. Op 4 augustus jl. is de afzonderingsmaatregel opgeheven en is klager met afdelingsarrest teruggeplaatst op de afdeling Eems 1.

Volgens de stukken zijn het voormelde behandelplan van de instroomafdeling op 11 april 2017 en het psychodiagnostisch onderzoek op 11 oktober 2017 met klager  besproken. De inrichting geeft aan dat het noodzakelijk is om alle mogelijke inspanningen te verrichten om met klager tot overeenstemming te komen over de inhoud en vorm van de behandeling en het behandelplan. Dit proces is volgens de inrichting nog niet afgerond. Er is geen reden om te spreken van een vastgelopen behandeling en de inrichting ziet geen reden om klager over te plaatsen.

De beroepscommissie is van oordeel dat ter bevordering van de behandeling van klager, waardoor het behandelbeleid zich bij moment van binnenkomst in de kliniek zich heeft gericht op het laten ontwennen van het gebruik van middelen, passende maatregelen zijn genomen in het kader van orde en veiligheid. Aan klager is een concreet behandelaanbod gedaan en het behandelaanbod betreft zorg op maat. Klager is het echter niet eens met het behandelplan, weigert daarmee in te stemmen en weigert in die zin medewerking te verlenen aan de behandeling. Het staat klager vrij het behandelaanbod te weigeren, maar klager kan geen door hem goed te keuren behandeling afdwingen door niet in te stemmen. De weigering van klager vormt geen reden voor overplaatsing. Dat sprake zou zijn van een onherstelbare vertrouwensbreuk als door klager gesteld, is de beroepscommissie niet gebleken. De inrichting ziet nog mogelijkheden de behandeling van klager voort te zetten, hetgeen maakt dat er geen behandelinhoudelijk argument bestaat om klager over te plaatsen. Ten slotte levert een overplaatsing extra vertraging op, terwijl eveneens van groot belang is dat klagers behandeling niet verder stagneert.

De beslissing tot afwijzing van het verzoek van klager tot overplaatsing kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, om bovenvermelde redenen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Simpelaar, secretaris, op 17 april 2018

 

 

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris                                 voorzitter                     

 

 

Naar boven