Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3161/GV, 17 april 2018, beroep
Uitspraakdatum:17-04-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/3161/GV

betreft: [klager]            datum: 17 april 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, ingediend door mr. D.N.A. Brouns, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 mei 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Er is niet op adequate wijze op klagers verlofaanvraag gereageerd. Klager is in het plusprogramma geplaatst en zijn einddatum is in zicht. Het is voor klager dan ook onduidelijk en niet begrijpelijk waarom zijn verlofaanvraag is afgewezen. De Staatssecretaris – zo begrijpt de beroepscommissie – heeft onvoldoende met klagers zwaarwegende belangen rekening gehouden. Er is geen sprake van een redelijke en billijke belangenafweging. Indien dit wel het geval was, had de Staatssecretaris tot een inhoudelijk oordeel moeten komen en moeten concluderen dat de persoonlijke belangen van klager dienen te prevaleren.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klagers (tweede) verlofaanvraag  is bij beslissing van 23 juni 2017 toegewezen vanwege de naderende einddatum van zijn detentie. Nu klager op 21 juli 2017 in vrijheid is gesteld, is het belang aan zijn beroep komen te ontvallen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie en het multidisciplinair overleg hebben negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager heeft zich gedurende zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) niet aan de opgelegde bijzondere voorwaarden gehouden en is naar zijn geboorteland vertrokken. Gelet hierop is geen vertrouwen in een goed verloop van het verlof. Voorts is klager veroordeeld wegens het overtreden van artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.

De advocaat-generaal bij de Centrale Voorziening voorwaardelijke invrijheidstelling heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, daar herroepping van de v.i. zich niet met verlofverlening verdraagt.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

 

3.         De beoordeling

Klager onderging een gevangenisstraf van 167 dagen in verband met herroeping van zijn v.i. van een eerder aan hem opgelegde gevangenisstraf. Op 21 juli 2017 is klager in vrijheid gesteld.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kon in totaal drie verlofaanvragen indienen.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Uit de voorhanden zijnde stukken komt naar voren dat klagers v.i. bij beslissing van 19 november 2015 is herroepen, daar hij tijdens zijn v.i. naar zijn geboorteland is vertrokken en zich daardoor niet aan de bijzondere voorwaarden heeft gehouden. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 17 april 2018

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven