Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3894/TB, 17 april 2018, beroep
Uitspraakdatum:17-04-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:           17/3894/TB

betreft: [klager] datum: 17 april 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Marjanović, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 15 november 2017 van de Minister van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Minister, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 februari 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. V.S. Nolet, en namens de Minister, […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid. 

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek om een observatieplaatsing als bedoeld in artikel 13 Bvt afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is op 7 november 2016 geplaatst in FPC De Rooyse Wissel en vervolgens op 2 december 2016 in FPC De Kijvelanden. Op 24 oktober 2017 heeft klager een verzoek om observatieplaatsing in het Pieter Baan Centrum (PBC) ingediend. De Minister heeft dit verzoek bij beslissing van 15 november 2017 afgewezen.

 

3.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager verwijst naar het door hem ingediende verzoek hem ter observatie te plaatsen in het PBC. De afwijzing is enkel gebaseerd op het standpunt van de inrichting. In feite heeft er geen enkele belangenafweging plaatsgevonden. Feit is dat bij klager tot op heden geen diagnose is vastgesteld. Er bestaat dus onduidelijkheid over de aanwezigheid van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van klagers geestvermogens. De opleggingsrapportages bieden geen duidelijkheid. Dit belemmert zijn behandeling en maakt dat in feite nu al sprake is van een behandelimpasse. Teneinde de impasse te doorbreken en duidelijkheid hieromtrent te krijgen, is klager bereid mee te werken aan een onafhankelijk onderzoek door het PBC. Een onderzoek in het PBC is veelomvattender dan een ambulant onderzoek dan wel een onderzoek in de inrichting. Bovendien kent de inrichting klager, waardoor niet gesteld kan worden dat een onderzoek in de inrichting onafhankelijk zou zijn.

De inrichting bevestigt dat er tot op heden geen overstemming is bereikt tussen klager en de inrichting over de symptomen en de behandeling. De inrichting onderschrijft dat een verdiepend diagnostisch onderzoek aangewezen is en klager dit heeft geweigerd, waardoor het tot op heden niet is gelukt de behandeling van de grond te krijgen. Niettemin stelt de inrichting dat geen sprake is van een behandelimpasse. Dit standpunt is onbegrijpelijk. De inrichting heeft zich niet afgevraagd wat de reden is dat klager tot op heden niet heeft meegewerkt aan het onderzoek en in hoeverre dat te maken heeft met de persoonlijkheidsstructuur van klager. Klager ziet niet in wat het bezwaar is tegen een observatieplaatsing. Klager geeft een belangrijke ingang om de impasse te doorbreken en de gewenste duidelijkheid te verkrijgen. Het standpunt van de inrichting dat de inrichting zelf voldoende middelen heeft om een gedegen diagnostisch onderzoek te doen, gaat niet op. Klager weigert dit onderzoek. Klager wil een onafhankelijk en volledig onderzoek. Dossieronderzoek en klinische observatie is niet voldoende. Dit heeft eerder in het PBC al plaatsgevonden in het kader van klagers strafzaak en heeft niet tot duidelijkheid geleid omdat klager destijds niet meewerkte.

Klager meent dat sprake is van een tegenstrijdigheid. De noodzaak voor een diagnostisch onderzoek wordt door de inrichting onderschreven, toch is er volgens de inrichting geen sprake van een behandelimpasse. Klager meent dat er wel sprake is van een behandelimpasse. Klager meent dat hij geen stoornis heeft en wil meewerken aan een onderzoek om zo de impasse te doorbreken. Een onderzoek in het PBC is grondiger dan een onderzoek door de inrichting. Bovendien kent de inrichting klager. De inrichting kan dus niet met een ‘frisse blik’ een diagnostisch onderzoek verrichten. Klager heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de inrichting een goede diagnose kan stellen. Klager wordt momenteel niet behandeld. Op de toezegging dat het onderzoek in het PBC zou plaatsvinden is de inrichting later teruggekomen.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.  

FPC De Kijvelanden heeft uitgebreid gemotiveerd waarom een observatieplaatsing niet geïndiceerd is. Van een behandelimpasse is geen sprake, zowel op diagnostisch vlak als op het gebied van de behandeling zijn stappen gezet. De psychiater voert een grondig dossieronderzoek uit op basis waarvan hij naar verwachting een eerste diagnose zal kunnen stellen. Klager voert verder gesprekken met een psycholoog in het kader van het Individueel Delict Scenario. Er is weliswaar geen overeenstemming met klager over de symptomen die worden waargenomen en de (medicamenteuze) behandeling die hierop dient te volgen, dit betekent echter niet dat er geen behandelmogelijkheden zouden zijn. De inrichting werkt de komende periode het diagnostisch beeld verder uit, waarbij de samenwerking met klager zal worden gezocht. De behandelaars van De Kijvelanden werken volgens een professionele standaard waarvan een onafhankelijke oordeelsvorming onderdeel uitmaakt. De Minister heeft geen reden te twijfelen aan de reactie van de inrichting. Klager verblijft nog relatief kort in de inrichting en er zijn overigens geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding zouden kunnen vormen voor een heroverweging van de beslissing.

Er is geen sprake van een tegenstrijdigheid zoals klager stelt, want de inrichting is geschikt voor het stellen van een diagnose. Klager blijft zich vastbijten in zijn standpunt dat hem ten onrechte tbs is opgelegd en wil dit bevestigd zien in het PBC. De inrichting heeft een behandelplan voor klager opgesteld en is bezig met het diagnostisch onderzoek. Klager heeft volgens de inrichting een redelijke samenwerking met het behandelteam. Het einddoel is dat klager kan doorstromen naar een RIBW. Het is beter dat klager hieraan gaat werken in plaats van zich te richten op een observatieplaatsing in het PBC. De inspanningen van de inrichting zijn erop gericht klager te laten accepteren dat hem een tbs-maatregel is opgelegd vanwege zijn stoornis en dat hij gaat samenwerken. Er is een diagnostisch beeld, maar dat moet dus nog verder worden uitgewerkt.

 

4.         De beoordeling

Bij de beslissing tot afwijzing van een verzoek om een observatieplaatsing dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:

a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en

b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Bij arrest van 7 december 2015 heeft het Gerechtshof Den Haag klagers beroep op noodweer en putatieve noodweer verworpen

Bij de oplegging van straf en maatregel heeft het Hof overwogen dat enerzijds klager heeft geweigerd medewerking te verlenen aan Pro Justitia rapportage in het PBC, maar dat anderzijds de deskundigen op basis van uitgebreide informatie uit het medisch en andere dossiers tot de conclusie zijn gekomen dat er (sterke) aanwijzingen voor een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogen van klager zijn. Hij heeft tal van diagnostische etiketten opgeplakt gekregen gedurende zijn verblijf op verschillende bijzondere zorgafdelingen van penitentiaire inrichtingen en daarbuiten. De deskundigen signaleren een zeer ingewikkelde problematiek en denken op diagnostisch gebied aan stoornissen als een bipolaire stoornis, een schizoaffectieve stoornis (met psychotische symptomen) en/of persoonlijkheidsproblematiek met antisociale en mogelijk paranoïde trekken. Zonder nader eigen onderzoek, dat niet heeft kunnen plaatsvinden omdat de verdachte op advies van zijn raadsman heeft geweigerd medewerking daaraan te verlenen, kunnen de deskundigen evenwel niet tot een zelfstandige diagnose komen. Naast een gevangenisstraf van 18 maanden heeft het Hof hem daarom ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging. De Hoge Raad heeft op 11 oktober 2016 het ingestelde cassatieberoep verworpen.

Uit het verhandelde ter zitting is uiteindelijk naar voren gekomen dat de wens tot observatieplaatsing in het PBC in belangrijke mate wordt gemotiveerd door klagers visie dat hij ten onrechte is schuldig verklaard en hem ten onrechte tbs is opgelegd omdat hij niet ziek is. Voor zover het verzoek om observatieplaatsing in het PBC wordt gemotiveerd door de wens thans wèl aan observatie aldaar te willen medewerken kan daaraan op die grond reeds niet worden tegemoet gekomen.

In de onderhavige procedure kan verzoekers opvatting over zijn veroordeling nimmer aan de orde komen en is de cruciale vraag of het diagnostisch onderzoek van klager met voldoende garanties voor deskundigheid en onafhankelijkheid kan plaats vinden in de huidige inrichting van verblijf, FPC De Kijvelanden. Tegenover de opvatting van klager dat sprake is van een behandelimpasse staat de constatering van de kliniek dat op het behandelgebied stappen zijn gezet en dat de psychiater een grondig dossieronderzoek uitvoert om het diagnostisch beeld verder uit te werken. Tegenover de opvatting van klager dat de kliniek bevooroordeeld is en niet objectief naar hem kan kijken stelt verweerder dat de behandelaars van De Kijvelanden volgens een professionele  standaard werken waarvan onafhankelijke en objectieve oordeelsvorming deel uitmaken.

FPC’s kunnen en zullen bij het opstellen  van de evidence based  behandeling van hun patiënten de door een andere kliniek vastgestelde diagnose mee laten wegen, maar stellen zich ook altijd zelf de taak tot een diagnose te komen. De onafhankelijke professionaliteit van de aldaar werkzame deskundigen stelt hen daartoe in staat c.q. verplicht hen daar ook toe. Indien over de diagnose een meningsverschil ontstaat of de behandeling ondanks vele pogingen in een impasse terecht is gekomen kan er aanleiding zijn voor een externe observatie.

De beroepscommissie stelt vast dat zich in de huidige kliniek – ondanks de bewering van het tegendeel door klager – geen behandelimpasse voordoet; en ook dat er geen meningsverschil is over de diagnose; deze moet immers nog nader gepreciseerd worden.  Dat klager er onvoldoende vertrouwen in heeft dat de kliniek tot een onbevooroordeelde diagnose zal komen laat de beroepscommissie voor rekening van klager. De beroepscommissie heeft geen aanwijzing dat alleen het Pieter Baan Centrum tot een juiste diagnose zou kunnen komen.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek om een observatieplaatsing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester , leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 17 april 2018.

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven