Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/4188/GA, 13 april 2018, beroep
Uitspraakdatum:13-04-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/4188/GA

betreft: [klager]            datum: 13 april 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van het Justitieel Complex Zaanstad, gericht tegen een uitspraak van 23 november 2017 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 maart 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. L.A. Korfker, en mevrouw […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur. Als toehoorders waren aanwezig mevrouw […], juridisch medewerkster van het Justitieel Complex Scheveningen en mevrouw […], kantoorgenoot van mr. L.A. Korfker.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde:

- een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in de eigen cel zonder televisie ingaande 11 september 2017, omdat klager probeert personeel om te kopen om contrabande mee te nemen binnen de inrichting (ZS-JH-2017-892);
- klager is als gevolg van de disciplinaire straf overgeplaatst naar een andere afdeling en hij is zijn baantje als reiniger kwijtgeraakt (ZS-JH-2017-955).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en ter zake van beklag 892 een tegemoetkoming van €52,50 toegekend en ter zake van beklag 955 de directeur opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Met betrekking tot het formele punt dat klager niet (behoorlijk) zou zijn gehoord, verwijst de directeur naar RSJ 30 januari 2014, 13/2971/GA waarin de beroepscommissie heeft bepaald dat niet letterlijk genoteerd hoeft te worden wat er is gezegd. Klager is door een collega-directeur gehoord. Dat is een precies iemand die niet met een lege telefoon in de auto zou zitten. De directeur heeft dit ook bij die collega nagevraagd.

De directeur was overvallen door de getuigenverklaringen die ter zitting van de beklagcommissie werden overgelegd. Er was niet echt gelegenheid om erop te reageren. De directeur heeft afgewacht hoe de beklagcommissie met de getuigenverklaringen zou omgaan. Ze heeft ze inmiddels gelezen en de verklaringen hebben niet tot een ander inzicht geleid, gelet op de op ambtseed opgemaakte verklaring van de piw-ster. Het verslag is waarschijnlijk op 14 september 2017 definitief gemaakt. Het is op 11 september 2017 door de directeur afgehandeld dus toen was het er al. Klager is telefonisch gehoord en de straf is op 11 september 2017 om 17:15 uur ingegaan. De piw-ster heeft na het incident op 8 september 2017 eerst overleg met haar collega’s gehad, voordat ze het verslag heeft opgemaakt. Als een dergelijk incident gebeurt, dient daar melding van te worden gemaakt. Als het een geintje is geweest, volstaat eerst een waarschuwing. Het is aan een medewerker om aan te voelen hoe ermee om te gaan. De regel is dat personeel niet mee-eet met de gedetineerden. Er wordt wel eens gevraagd om iets te proeven, maar de directeur doet dat  zelf niet. Je moet daar duidelijk in zijn. De directeur heeft bij de betreffende piw-ster navraag gedaan en zij geeft aan dat ze geen eten van gedetineerden aanneemt.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager heeft vanaf de opening van het Justitieel Complex, nu zo’n acht maanden, contact met de betreffende piw-ster. Hij sprak wel eens Surinaams met haar, hij kent haar niet van buiten. Klager was reiniger en wist wat er speelde op de afdeling. Hij sprak daar wel eens over met haar, maar was daarmee gestopt omdat hij geen verrader wilde zijn. Klager kookte in een kookgroepje met andere gedetineerden. De piw-ster kwam vaak kijken wat hij had gekookt. De leden van de kookgroep spraken klager aan over het mee-eten door de piw-ster. Omdat klager geen scheve ogen wilde, is hij gestopt met het aanbieden van eten aan haar en hield hij zich afzijdig. Hij merkte dat de sfeer tussen hun veranderde, er was spanning. Klager is daarom het gesprek met haar aangegaan. Klager legde uit waarom hij haar geen eten meer gaf. Zij zei ook: “ik neem geen eten meer van je aan”. Klager gaf aan dat als ze zelf eten mee naar binnen zou nemen, hij wel wat kon ‘fixen’. Hij kookt toch elke dag. Er is niet over klagers neef gesproken. Het was een gewoon gesprek dat normaal eindigde. Klager weet niet waarom de piw-ster dit nu heeft gedaan.

Namens klager is daar het volgende, aan de hand van een pleitnotitie, aan toegevoegd.

Het beroepschrift ziet vooral op de gegrondverklaring van het beklag op materiële gronden. Er is echter ook een formeel punt dat niet is benoemd en dat is dat het verslag niet is aangezegd. Hetgeen door de directeur over de getuigenverklaringen naar voren is gebracht doet geen recht aan de daadwerkelijke gang van zaken bij de beklagcommissie. De beklagcommissie en de directeur hebben ter zitting de verklaringen doorgelezen. De directeur heeft wel degelijk gereageerd want ze gaf aan dat ze het opmerkelijk vond en het zich niet kon voorstellen. Na de pauze zijn kopieën van de verklaringen gemaakt maar de directeur had daar geen behoefte aan. De directeur heeft de kans gehad om inhoudelijk te reageren, ook in beroep, maar heeft dat niet gedaan. De raadsvrouw hecht veel waarde aan de verklaringen die met naam zijn ondertekend. Die gedetineerden lopen een risico en doen dat niet zomaar. Dat de directeur geen nader onderzoek heeft willen doen mag niet voor rekening van klager komen. Ten aanzien van het telefonisch horen met een bijna lege batterij merkt de raadsvrouw op dat pas veel later navraag is gedaan bij de betreffende medewerker en dat aan die verklaring daarom geen waarde wordt gehecht. Er was haast en er moest nog iemand gehoord worden. Verzocht wordt de beslissingen van de beklagcommissie in stand te laten.

 

3.         De beoordeling

De beroepscommissie is van oordeel dat hetgeen in beroep naar voren is gebracht niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. De klacht is reeds op formele grond gegrond in verband met het niet aanzeggen van het verslag. Deze aanzegging is op grond van artikel 50, eerste lid, van de Pbw en bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie een formele voorwaarde die vervuld moet worden voordat tot oplegging van een disciplinaire straf door de directeur kan worden overgegaan. Los daarvan kon de directeur in dit geval in redelijkheid niet de bestreden beslissingen nemen zonder nader onderzoek te doen. De verklaringen van klager en de piw-ster lopen te veel uiteen en roepen te veel onbeantwoorde vragen op om enkel op basis van die verklaringen te beslissen tot bestraffing, interne overplaatsing en het beëindigen van klagers functie van afdelingsreiniger.

Gelet hierop dient het beroep van de directeur ongegrond te worden verklaard. De beroepscommissie merkt nog op dat de beklagcommissie, naast de toekenning van een financiële tegemoetkoming, de directeur heeft opgedragen een nieuwe beslissing te nemen ten aanzien van klagers overplaatsing naar een andere afdeling en zijn ontslag als afdelingsreiniger. Ter zitting is gebleken dat de directeur die nieuwe beslissing nog niet heeft genomen, terwijl dit wel had gemoeten. Immers, het indienen van een beroepschrift schorst de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagcommissie niet, behalve voor zover deze de toekenning van een tegemoetkoming inhoudt, zo is bepaald in artikel 70, eerste lid, van de Pbw en de directeur heeft geen schorsingsverzoek gedaan.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, ing. M.J. Mulders en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 13 april 2018

 

 

             

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven