Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1558/GV, 15 augustus 2003, beroep
Uitspraakdatum:15-08-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1558/GV

betreft: [klager] datum: 15 augustus 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 18 juli 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, alsmede van de op 1 augustus2003 ingekomen nadere gronden, ingediend door mr. V.C. van der Velde, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 8 juli 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster, alsmede haar raadsman om haar beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht.
Klaagster heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van één dag teneinde de urn van haar moeder te mogen bijzetten. De Minister heeft dit verzoek zonder deugdelijke motivering afgewezen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit de ingewonnen/aangeleverde informatie blijkt dat, klaagster de inrichting tijdelijk wil verlaten om de urn van haar tien jaar geleden moeder bij te zetten dan wel de as te verstrooien. Daarbij is niet gebleken van een bijzondereomstandigheid in de persoonlijke levenssfeer van klaagster die zou kunnen leiden tot het verlenen van strafonderbreking dan wel incidenteel verlof.

Op klaagsters verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichtingen Utrecht heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem heeft aangegeven dat er geen feiten of omstandigheden aanwezig zijn die er toe nopen van het normale penitentiaire beleid in deze af te wijken.

3. De beoordeling
Klaagster ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek, wegens moord. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 30 augustus 2006.

Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat nietkan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Ingevolge artikel 36 jo 24, tweede lid van voornoemde Regeling kan -onder meer- eenmalig strafonderbreking worden verleend in verband met het overlijden van onder meer een oudervoor een bezoek aan graf of columbarium.
Uit de stukken blijkt dat de moeder van klaagster tien jaar geleden is overleden en gecremeerd. Haar as is in een urn bijgezet in het crematorium. Klaagster heeft die plek voor aanvang van haar detentie dagelijks bezocht. Zij wil nugraag de as verstrooien, mede vanwege het feit dat er anders weer kosten voor het plaatsen van de urn in rekening worden gebracht.
De beroepscommissie acht voornoemde omstandigheid niet van dien aard dat gesproken kan worden van een bijzondere omstandigheid in de persoonlijke sfeer waarbij klaagsters aanwezigheid noodzakelijk is. Er is dan ook geen aanleidingom tot verlening van strafonderbreking dan wel incidenteel verlof over te gaan. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen evenmin als onredelijkof onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 15 augustus 2003

secretaris voorzitter

Naar boven