Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0464/SGA, 7 maart 2018, schorsing
Uitspraakdatum:07-03-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          : 18/464/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 7 maart 2018

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. T.J.F. Wassenaar, namens

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de p.i. Nieuwegein.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 28 februari 2018 , inhoudende 14 dagen opsluiting in eigen cel of verblijfsruimte zonder televisie ingaande op 28 februari 2018 om 11.00 uur eindigend op 14 maart 2018 om 11.00 en intrekking van het eerstvolgende verlof  wegens het aantreffen van contrabande bij een bezoeker.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 2 maart 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 5 maart 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing.

De voorzitter stelt vast dat de bestreden straf op 28 februari 2018 is opgelegd vanwege het aantreffen van contrabande bij een bezoeker en diezelfde dag is ingegaan. In reactie op het verzoekschrift geeft de directeur aan dat er in voornoemde straf een administratieve fout is opgenomen. De straf had niet opgelegd dienen te worden vanwege het aantreffen van contrabande bij een bezoeker maar vanwege het aantreffen van contrabande op klagers cel. De directeur heeft, met bepaling dat de vorige beschikking –van 28 februari 2018- komt te vervallen, een nieuwe disciplinaire straf aan verzoeker medegedeeld, gedateerd op 5 maart 2018 inhoudende disciplinaire straf ingaande op 28 februari 2018 om 11.00 uur en eindigend op 14 maart 2018 om 11.00 uur, vanwege andere gronden, namelijk het aantreffen van contrabande op klagers cel. Nu de beschikking van 28 februari 2018 waarbij disciplinaire straf is opgelegd, is komen te vervallen, heeft verzoeker geen belang meer bij de verzochte schorsing, zodat het verzoek wordt afgewezen.

De voorzitter merkt hierbij nog op dat de disciplinaire straf van 5 maart  in stand blijft, nu hiertegen thans geen beklag is ingediend en geen schorsingsverzoek ter beoordeling aan de voorzitter voorligt. Verzoeker heeft de mogelijkheid tegen de nieuwe straf beklag in te dienen alsmede om schorsing te verzoeken. Ten overvloede merkt de voorzitter nog op dat volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie oplegging van een disciplinaire straf met terugwerkende kracht in strijd is met de Pbw. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter zal, indien beklag is ingediend, een schorsingsverzoek dan ook kunnen worden toegewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

 

Aldus gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 7 maart 2018

        

 

secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven