Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3491/GB, 14 maart 2018, beroep
Uitspraakdatum:14-03-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         17/3491/GB

Betreft:            [Klager]           datum: 14 maart 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 6 oktober 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is op 8 december 2017 door de voorzitter en een lid van de Raad gehoord. Als toehoorders waren aanwezig mr. drs. […], lid van de Raad, en […], stagiaire bij de Raad.

Van het verhandelde ter zitting is een verslag opgemaakt, dat aan de selectiefunctionaris is verzonden. Op 5 januari 2018 is een reactie op dit verslag van de directeur van de p.i. Vught, verstuurd door de selectiefunctionaris, bij de Raad binnengekomen. Deze reactie is aan klager verstuurd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing vanuit de Terroristenafdeling (TA) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught naar de gevangenis van de p.i. Almelo afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sedert 12 april 2016 gedetineerd. Hij verblijft in de TA van de p.i. Vught, waar een individueel regime geldt.

 

3.         De standpunten

3.1.      Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Artikel 15, eerste lid, van de Pbw geeft aanleiding voor uitplaatsing. Klagers nichtje van zeven jaar kan hem thans niet bezoeken, omdat zij leerplichtig is. Zijn ouders zullen hem binnenkort vanwege gezondheidsproblemen niet meer kunnen bezoeken. Daarnaast kunnen de orde, rust en veiligheid binnen de inrichting niet worden gewaarborgd, daar jihadistische terroristen bedreigingen jegens klager uiten. Hij heeft bijna zes maanden in afzondering verbleven in onder meer de afdeling voor Beheersproblematische Gedetineerden (BPG) in verband met zijn eigen veiligheid. De directie zou er zorg voor dragen dat klager niet meer met jihadistische terroristen in aanraking zou komen. Vervolgens is hij echter op een afdeling met vrouwelijke moslimextremisten geplaatst. Klager wordt, sinds hij in de TA verblijft, door medegedetineerden (met de dood) bedreigd. Voorts wordt gezegd dat ze weten waar klager woont en hem zullen gaan opzoeken. De bedreigingen vinden onder meer tijdens het luchten plaats. Klager heeft daarvan melding gemaakt bij het personeel. Als hij naar de kerk wil, moet hij over de afdelingen van de islamitische gedetineerden, als zij aan het luchten zijn, waarbij enkel een hek van twee meter hoog hen scheidt. Om die reden durft klager niet meer naar de kerk, zodat hij zijn geloof niet meer kan belijden. Zo lang klager in de TA verblijft, blijft hij in het middelpunt van de belangstelling staan. De enige oplossing is een overplaatsing vanuit de TA naar de p.i. Almelo. Goed gedrag kan een overplaatsing rechtvaardigen. Bij het bepalen van het risicoprofiel dient immers ook naar het gedrag van de gedetineerde te worden gekeken. Klagers gedrag is, zoals blijkt uit de door hem overgelegde detentie- en re-integratieplannen, voorbeeldig. Desondanks is zijn risicoprofiel hoog. Dit is echter niet onderbouwd en onjuist. Ingevolge artikel 25, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) beoordeelt de selectiefunctionaris op basis van beschikbare informatie omtrent het gedrag, de persoon en persoonlijkheidskenmerken van de veroordeelde welk regime het meest geëigend is. Klager is wat persoonlijkheid en gedrag betreft geschikt om in gemeenschap te functioneren en is voorts geschikt en bereid deel te nemen aan een in de inrichting of afdeling geboden activiteitenprogramma. De omstandigheden zoals genoemd in artikel 26a, onder a, b en c, van de Regeling zijn op klager niet van toepassing. Na een jaar in de TA dient een evaluatie plaats te vinden om te bezien of een verblijf daar nog noodzakelijk en aangewezen is. Dit is echter niet gebeurd. De feiten waarvoor klager is veroordeeld, hebben weliswaar een terroristisch oogmerk, maar betreffen geen terroristisch misdrijf, zodat artikel 20a van de Regeling niet van toepassing is. Daarbij komt dat klager nog niet onherroepelijk is veroordeeld. Klager wil naar de p.i. Almelo worden overgeplaatst, zodat hij aan zijn resocialisatie kan werken, aan arbeid kan deelnemen, bezoek zonder toezicht en verlof kan krijgen en dichter bij zijn familie kan verblijven. Het doel van de TA is het voorkomen van rekrutering en radicalisering in reguliere inrichtingen. Daarvan is in klagers geval geen sprake, zodat ook dat een overplaatsing niet in de weg staat. Het beroep van een mededader in klagers strafzaak is gegrond verklaard (RSJ 13 november 2017, 17/2713/GB). Nu klager voor hetzelfde strafbare feit is gedetineerd en hij hetzelfde heeft meegemaakt in de p.i. Vught, dient, gelet op het gelijkheidsbeginsel, ook zijn beroep gegrond te worden verklaard.    

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Klager is op grond van artikel 20a, onder a, van de Regeling in de TA van de p.i. Vught geplaatst. Hij heeft in het begin van zijn detentie ongeveer vier maanden in de BPG verbleven in verband met zijn eigen veiligheid. Hij verbleef daar met medeverdachten in zijn strafzaak op een aparte afdeling en volgde met hen een gezamenlijk dagprogramma. De BPG kent, evenals de TA, een individueel regime en een uitgebreid beveiligingsniveau. Het verblijf daar verschilde derhalve niet van het verblijf in de TA. Sinds klager in februari 2018 in de TA is teruggeplaatst, zijn geen meldingen van (verbale) bedreigingen gedaan. Voorts ontvangt klager regelmatig bezoek van onder meer zijn ouders. Ingeval het verblijf in de TA aanleiding zou geven tot psychische klachten, kan klager in de TA psychologische en psychiatrische zorg krijgen. Als het psychomedisch overleg meer zorg nodig acht, kan een indicatie voor plaatsing in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) worden gegeven. Dit is in klagers geval niet aan de orde. Klager komt op grond van artikel 26a van de Regeling nog niet in aanmerking voor uitplaatsing in het laatste jaar van de detentie ter voorbereiding op de terugkeer naar de samenleving. Goed gedrag is niet bepalend voor uitplaatsing uit de TA. De uitspraak van de beroepscommissie met kenmerk 17/1145/GB, RSJ 20 juli 2017, geeft geen aanleiding het beroep van klager gegrond te verklaren, nu klagers veiligheid tijdens zijn verblijf in de BPG was gewaarborgd en ook daarna, toen klager weer in de TA verbleef, niet is gebleken dat hij daar niet veilig kon verblijven. De uitspraak van de beroepscommissie van 13 november 2017, 17/2713/GB, geeft daartoe evenmin aanleiding, nu in de onderhavige zaak, anders dan in de voormelde zaak, niet is gebleken dat klager ‘in een eerdere fase van zijn detentie aan een ernstige en reëel bedreigende situatie is blootgesteld ten gevolge waarvan hij met traumagerelateerde psychische klachten kampte terwijl de bedreigingen nog steeds voortduurden’.  

 

4.         De beoordeling

4.1.      De TA van de p.i. Vught is aangewezen als huis van bewaring en gevangenis voor mannen en vrouwen met een individueel regime en een uitgebreid beveiligingsniveau.

4.2.      Artikel 20a van de Regeling luidt: “In de Terroristen Afdeling worden gedetineerden geplaatst die: a. verdacht worden van een terroristisch misdrijf; b. al dan niet onherroepelijk veroordeeld zijn wegens een terroristisch misdrijf; c. voor of tijdens hun detentie een boodschap van radicalisering verkondigen of verspreiden daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid dan wel de orde of veiligheid in de inrichting; tenzij uit informatie van het GRIP of het Openbaar Ministerie voortvloeit dat plaatsing op een Terroristen Afdeling niet is geïndiceerd.”

4.3.      Artikel 26a van de Regeling luidt: “Een in een Terroristen Afdeling verblijvende gedetineerde als bedoeld in artikel 20a onder b die een derde deel van de aan hem onherroepelijk opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel heeft ondergaan en wiens strafrestant tenminste vier maanden en ten hoogste één jaar bedraagt, wordt uit de Terroristen Afdeling geplaatst, tenzij: a. er sprake is van een uitlevering of dreigende uitlevering; b. er sprake is van een verhoogd maatschappelijk risico bij ontvluchting; c. er gedurende het laatste jaar van het verblijf op de Terroristen Afdeling sprake is geweest van het verkondigen of verspreiden van een boodschap van radicalisering daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid dan wel de orde of veiligheid in de inrichting.”

4.4.      Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan tien maanden  voorwaardelijk, wegens het plegen van een misdrijf met een terroristisch oogmerk. De voorlopige einddatum van zijn detentie is vastgesteld op 29 april 2018.

4.5.      Klager heeft verzocht om overplaatsing vanuit de TA naar de p.i. Almelo vanwege (ernstige) bedreigingen door moslimgedetineerden in de TA waaraan hij zou worden blootgesteld. Voorts heeft hij de wens kenbaar gemaakt dichter bij zijn familie te verblijven en zich te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de samenleving. Wat ook zij van de bedreigingen waaraan klager zou worden blootgesteld, klager, die in eerste aanleg tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk, was veroordeeld, is op 27 februari 2018 in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan tien maanden voorwaardelijk. De (voorlopige) einddatum van zijn detentie is zodoende bepaald op 29 april 2018. Hoewel artikel 26a van de Regeling strikt genomen niet op klager van toepassing is, nu zijn strafrestant minder dan vier maanden bedraagt, dient klager, gelet op zijn zeer beperkte strafrestant, in het kader van zijn resocialisatie in een gevangenis met een regime van beperkte gemeenschap te worden geplaatst.

4.6.      Gedetineerden die zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf worden, gelet op artikel 25, zevende lid, van de Regeling, in het arrondissement van vestiging geplaatst. Het arrondissement van vestiging is het arrondissement waar de gedetineerde na de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde vrijheidsstraf terugkeert om woonplaats te kiezen. In klagers geval is, gelet op het voorgaande, een plaatsing in de gevangenis van de p.i. Almelo aangewezen. Indien in het arrondissement van vestiging geen plaats beschikbaar is, dient de gedetineerde in een gevangenis in een aanpalend arrondissement te worden geplaatst.

4.7.      De beroepscommissie zal, gelet op het voorgaande, de bestreden beslissing vernietigen en de selectiefunctionaris opdragen klager binnen twee weken na ontvangst van deze uitspraak te selecteren voor plaatsing in een gevangenis met een regime van beperkte gemeenschap. Daarbij dient zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met het plaatsingsbeleid zoals onder 4.6 is toegelicht. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de selectiefunctionaris op klager binnen twee weken na ontvangst van haar uitspraak voor plaatsing in een gevangenis met een regime van beperkte gemeenschap te selecteren. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 14 maart 2018.

 

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven