nummer: 17/3600/GA
betreft: [klager] datum: 14 maart 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo,
gericht tegen een uitspraak van 3 oktober 2017 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 20 december 2017, gehouden in p.i. Lelystad, zijn gehoord de heer […], directeur van de p.i. Almelo en mevrouw […], juridisch medewerker. Hoewel klager op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. Klagers raadsvrouw mr. C.E. Hok-A-Hin is niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft voor zover in beroep aan de orde het niet mogen invoeren van een elektrische rolstoel (KA-2017-000163).
De beklagcommissie heeft het beklag voor zover in beroep aan de orde gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager kan niet worden ontvangen in zijn klacht op grond van artikel 60, tweede lid van de Pbw. Klager kwam binnen op 31 maart 2017 in de p.i. Die dag gaf klager aan de verpleger aan dat hij zijn elektrische rolstoel wilde gebruiken in de p.i. De verpleger gaf aan dat bekeken moest worden of dat mogelijk was. Kort daarna wilde klager met zijn rolstoel naar binnen. Dit werd geweigerd door het hoofd beveiliging. Op 11 juli 2017 diende klager een klacht in. De directeur heeft nooit een aanvraag tot invoer van een elektrische rolstoel ontvangen. Verder liet de beklagcommissie zich uit over een medisch aspect door te stellen dat het aannemelijk is dat klager door zijn broze gezondheid is aangewezen op het gebruik van een elektrische rolstoel. Een dergelijk oordeel is niet aan de beklagcommissie. Op 2 juni 2017 gaf de arts akkoord om voor klager een rolstoel te regelen op basis van medische gronden. De arts gaf aan dat het niet de bedoeling is dat hij zich hele dagen in de rolstoel bevindt. De rolstoel is enkel voor de wat langere afstanden binnen de p.i. Veel lopen was erg belangrijk voor zijn gezondheid. Het voortbewegen kan ook in een gewone rolstoel en hoeft niet in een elektrische rolstoel. Binnen de p.i. zijn er rolstoelen die klager mag gebruiken. Dat doet hij ook.
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Allereerst stelt klager dat het beroep van de directeur niet-ontvankelijk is. Klager verblijft immers niet meer in de ZBBI en het penitentiair programma bevindt zich in een afrondende fase. Dit is het geval, sinds kort na de zitting bij de beklagcommissie. Ook werd er geen tegemoetkoming toegekend. Verwezen wordt naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep 26 juli 2016, (ECLI:NL:CRVB:2016:2805). Daaruit volgt dat het hebben van een louter formeel of principieel belang onvoldoende is voor het aannemen van voldoende procesbelang.
Met betrekking tot het standpunt van de directeur dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht, werd aangegeven dat klager wel ontvankelijk is nu hij een (schriftelijk) verzoek heeft gericht om de elektrische rolstoel in te mogen voeren. Klager heeft dit verzoek meerdere malen herhaald. Klager ontving daarop echter geen reactie. Verder geldt dat de invoer van een rolstoel onder de verantwoordelijkheid van de directeur valt. Inhoudelijk geldt dat klager geen gebruik kan maken van een gewone rolstoel. Klager heeft last van abcessen in zijn klieren, onder andere in zijn oksels. Het is voor klager dan ook zeer pijnlijk om zich in de (gewone) rolstoel voort te bewegen, nu hij daarvoor zijn armen moet gebruiken. Klager betwist dat de arts aangaf dat hij zoveel mogelijk moest blijven lopen.
3. De beoordeling
Uit artikel 60 Pbw volgt dat gedetineerden in beklag kunnen gaan tegen een beslissing van de directeur. Dit moet uiterlijk de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis nam van de beslissing waarover hij zich wilde beklagen. Een te laat ingediend klaagschrift is toch ontvankelijk indien de overschrijding niet aan klager kan worden toegerekend. Dit volgt uit artikel 61, vijfde lid van de Pbw.
Uit de beschikbare informatie volgt dat klager eind maart een verzoek deed voor het invoeren van zijn elektrische rolstoel. Dit werd hem kort daarna mondeling geweigerd door het hoofd van de beveiliging. Dit wordt gezien als een beslissing genomen door de directeur zoals beschreven in artikel 60 Pbw. Klager diende zijn klacht in op 11 juli 2017. Dat is ruim drie en een halve maand later. De termijn van zeven dagen is dan ook ruimschoots overschreden. Uit niets blijkt dat deze overschrijding verschoonbaar is. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat klager niet had mogen worden ontvangen in zijn klacht.
Het beroep van de directeur zal gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J. Schagen MA en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 14 maart 2018
secretaris voorzitter