Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3613/GM, 5 maart 2018, beroep
Uitspraakdatum:05-03-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/3613/GM

betreft: [klager]            datum: 5 maart 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. W.B.O. van Soest namens

[…], verder te noemen klager,

gericht egen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) te Den Haag, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 20 oktober 2017 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het (toenmalige) ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op 23 januari 2018 is in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught gehoord […], directeur somatische zorg (als supervisor namens de inrichtingsartsen), bijgestaan door […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur, beiden verbonden aan het JCvSZ. Van dit horen is verslag opgemaakt en klager, zijn raadsman mr. W.B.O. van Soest en de inrichtingsarts zijn in staat gesteld om schriftelijk op het verslag te reageren.

Als toehoorder was ter zitting van 23 januari 2018 aanwezig mr. A.G. Dekker, secretaris bij de afdeling rechtspraak van de Raad.

Op 23 januari 2018 heeft mr. Van Soest telefonisch verklaard dat hij noch klager ter zitting zal verschijnen en verzocht om klager in het JCvSZ te horen.

Op 6 februari 2018 zijn in het JCvSZ gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. Van Soest, en […], inrichtingsarts bij het JCvSZ, door dr. ing. C.J. Ruissen, arts-lid van de beroepscommissie, bijgestaan door de secretaris, mr. H.S. van Gemert. Van dit horen is eveneens verslag opgemaakt en klager, zijn raadsman en de inrichtingsarts zijn  in staat gesteld om schriftelijk ook op dat verslag te reageren.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beroep

De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 22 juni 2017, betreft het volgende:

a.         klager is op 22 juni 2017 niet per ambulance liggend naar het ziekenhuis gebracht;
b.         de inrichtingsarts is op 20 juni 2017 niet teruggekomen om klagers benen te onderzoeken;
c.         klager is genegeerd door het personeel op 21 juni 2017 toen hij om hulp bij toiletbezoek vroeg en
d.         de inrichtingsarts is op 22 juni 2017 doorgelopen toen klager om een gesprek vroeg.

 

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts

Door en namens klager is het volgende, verkort weergegeven, aangevoerd.

Klager is eerder, op 1 juni 2017, in verband met zijn hernia per ambulance naar het Albert Schweitzer ziekenhuis vervoerd omdat dit noodzakelijk was. Een kopie van de nota van het ambulancevervoer wordt aan het arts-lid van de beroepscommissie overgelegd. Toen hij op 22 juni 2017 naar het ziekenhuis moest worden vervoerd om te worden geopereerd aan zijn hernia is dit ineens gewijzigd in rolstoelvervoer. Hij had eerder van andere gedetineerden gehoord dat hun rolstoelen niet in die bus pasten. Zijn rolstoel was groter en klager had twijfels of zijn rolstoel wel in de bus zou passen. Hij kreeg echter niet de kans om te proberen of zijn rolstoel in de bus paste. Gezegd werd dat hij het vervoer had geweigerd, maar klager heeft niet gezegd dat hij niet met het vervoer mee zou gaan. Met een hernia is het niet goed om de schokken van het transport te ondergaan. Vervoer per rolstoelbus is zeer pijnlijk voor hem. Doordat geen vervoer per ambulance was geregeld ging de operatie niet door. 

Klager is gevallen in de badkamer en heeft daarbij het bewustzijn verloren. Het personeel begon aan hem te trekken waardoor hij opnieuw het bewustzijn verloor. Na de val lieten ze hem liggen. Hij werd vervolgens wakker met zijn gezicht in een kussen en niet in een stabiele zijligging. Vraag is hoe zo om kan worden gegaan met een patiënt als hij. Hij vroeg om een arts en die is de volgende ochtend bij hem langs geweest. Klager is voorts door zijn benen gezakt. Een p.i.w.’er stond erbij en ving hem op. Daarbij gebeurde er iets in zijn heup. Hij had veel pijn. De arts zou later bij hem terugkomen maar hij heeft haar niet meer gezien. Voor een andere klacht kwam ze een paar maanden later wel terug. Hij heeft geen vertrouwen in het personeel. Hij wordt door het personeel ook niet serieus genomen. Zijn medicatie duurt ook langer dan normaal. Door de directeur is toegegeven dat de verstrekking van de medicatie niet op de juiste manier is gegaan. Er ontstond een ruzie tussen de verpleegkundige en klager. Er was een communicatieprobleem. Hij moest een pil innemen zonder water. Klager is bedlegerig en moet vertrouwen kunnen hebben in het personeel. Momenteel wordt gekeken of strafonderbreking mogelijk is.

In augustus/september 2017 heeft de raadsman de juridisch medewerker voorgesteld om rond de tafel te gaan zitten, eventueel ook met de directeur, om te kijken hoe een nieuw begin kan worden gemaakt en hoe het nu verder moet. Klager is nog steeds niet geopereerd. Klager en zijn raadsman willen liever de problemen oplossen en met de inrichting bezien of een operatie mogelijk is. 

Door en namens de inrichtingsarts is het standpunt, verkort weergegeven, als volgt toegelicht.

Klager heeft geen vertrouwen in de behandelaars. Hij heeft een uitpuilende tussenwervelschijf, een hernia. De diagnose is in mei/juni 2017 gesteld. In verband met ernstige pijnklachten is beslist om hem te laten opereren. Indicatie voor een operatie bij een hernia zijn: ernstige pijn of uitval. Dit laatste was bij klager niet het geval. Klager heeft vervolgens de operatie gefrustreerd. Hij stelde recht te hebben op vervoer naar het ziekenhuis per ambulance en weigerde vervoer per luxe personenauto. Vervoer per ambulance/liggend vervoer is niet geïndiceerd bij een operatie voor een hernia. Bij een eerder vervoer naar de neurochirurg heeft klager aangegeven dat hij per ambulance wilde worden vervoerd en dat is toen gelukt. Op 22 juni 2017 is de inrichtingsarts - die toen nog thuis was - gebeld door de medische dienst en is hem gezegd dat klager niet met de rolstoelbus vervoerd wilde worden naar het ziekenhuis waar hij die dag geopereerd zou worden. De inrichtingsarts heeft toen gezegd dat geprobeerd kon worden om alsnog een ambulance te regelen, hoewel dergelijk vervoer eigenlijk alleen geïndiceerd is voor andere gevallen zoals een hartaanval. Er was echter geen ambulance voor klager beschikbaar. Om 08.45 uur heeft klager aangegeven dat hij met de inrichtingsarts wilde spreken. De inrichtingsarts was toen bezig en heeft dat klager gezegd. Omstreeks 09.30 uur is de inrichtingsarts naar klager toegegaan en wilde klager niet meer met hem in gesprek. Zij hebben dit later met elkaar uitgesproken. Doordat klager het vervoer heeft geweigerd is de mogelijkheid van een operatie door de neurochirurg voorbij gegaan. De neurochirurg in het Albert Schweitzer ziekenhuis was ontstemd dat klager die dag niet verscheen voor de operatie. Er is nog een mogelijkheid om klager in het Bronovo ziekenhuis te laten opereren. Klager kiest ervoor om in bed te blijven liggen. Tegenwoordig raden neurochirurgen aan om bij een hernia zo veel mogelijk in beweging te blijven. Bij pijn kunnen dan pijnstillers worden gebruikt; voorts kan fysiotherapie worden geboden. De inrichtingsarts werkt nauw samen met de behandelend specialist. Klager zal opnieuw worden aangeboden voor consult door de neurochirurg. In het JCvSZ blijft klager nog steeds in bed liggen. Hij komt nergens toe. Als hij iets moet pakken is hij wat bewegelijker. Hij heeft geen spieratrofie en geen doorligplekken. Klager is fysiotherapie aangeboden maar dit aanbod heeft hij geweigerd. De zaalarts gaat eenmaal per week, en bij problemen vaker, bij hem langs. Klager is uitgelegd dat hij niet in het JCvSZ zal worden geopereerd maar in een ziekenhuis buiten de inrichting en dat hij daarna weer terug zal komen in het JCvSZ. De inrichtingsarts wil het liefst een patiënt helpen en zeker niet tegenwerken.

 

3.         De beoordeling

Hetgeen klagers raadsman bij het rogatoir horen van klager heeft aangevoerd ten aanzien van medicatie(verstrekking) is niet eerder vermeld in klagers klacht noch in het beroepschrift en kan derhalve geen deel uitmaken van het beroep.

Uit de behandeling ter zitting en de stukken, met name klagers medische gegevens, blijkt ten aanzien van a. dat er geen medische indicatie was om klager per ambulance naar het ziekenhuis te vervoeren. Voor klager is rolstoelvervoer geregeld maar hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt waardoor een op die dag geplande herniaoperatie geen doorgang heeft kunnen vinden. Dat klagers uitgesproken scepsis over het rolstoelvervoer door medewerkers van de inrichting is uitgelegd als een weigering van klager om van het rolstoelvervoer gebruik te maken, kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet aan de inrichtingsarts noch de medische dienst in het algemeen worden verweten.

Ter zake van hetgeen door klager ten aanzien van b. tot en met d. naar voren is gebracht en voor zover dit al is komen vast te staan, kan, gelet op bovenstaande medische gegevens en overige stukken, evenmin aan de inrichtingsarts of medische dienst een verwijt worden gemaakt.

De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen door en/of namens de inrichtingsarts niet in strijd is met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 5 maart 2018.

 

                                         

 

    

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven