Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3966/GV, 13 maart 2018, beroep
Uitspraakdatum:13-03-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/3966/GV

 

betreft: [klager]            datum: 13 maart 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 oktober 2017 genomen beslissing van – zo begrijpt de beroepscommissie – de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht. Op grond van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) dient de Minister op de eerste verlofaanvraag te beslissen. In alle overige gevallen beslist de directeur. Nu het om klagers tweede verlofaanvraag gaat, was de Minister niet bevoegd de bestreden beslissing te nemen. In de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag wordt zijn positieve gedrag in de inrichting vermeld. De selectiefunctionaris stelt dat de toekomst er voor klager goed uitziet, wanneer hij zijn goede gedrag voortzet. Zowel klagers eerste als tweede verlofaanvraag is afgewezen op grond van het feit dat klager een strafbaar feit tijdens zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) heeft gepleegd. In de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag wordt echter geen enkel woord gebezigd over klagers huidige functioneren in de inrichting. Bovendien wordt geen rekening gehouden met het feit dat de einddatum van klagers detentie in zicht is. Indien zijn verlofaanvragen niet worden toegewezen, wordt klager op geen enkele wijze de mogelijkheid geboden te werken aan zijn resocialisatie.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht. De bestreden beslissing betreft de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Klagers tweede verlofaanvraag is afgewezen vanwege gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten en gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken. De Minister was bevoegd de bestreden beslissing te nemen, nu klager nog niet voor algemeen verlof in aanmerking is gekomen. Hiertoe wordt verwezen naar artikel 17, eerste en derde lid, van de Regeling. De Minister heeft het positieve advies van de vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting Lelystad in de bestreden beslissing betrokken, maar heeft het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) en de overwegingen van de reclassering zwaarder laten wegen. Er heeft een belangenafweging plaatsgevonden. Het recidiverisico wordt hoog ingeschat, gelet op het feit dat klager eerder is veroordeeld wegens het medeplegen van doodslag en het feit dat klager tijdens zijn v.i. opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd. Het zich niet houden aan de voorwaarden vormt in beginsel een contra-indicatie voor verlofverlening. Klagers gedrag in de inrichting is goed, maar gelet op de ernst van de gepleegde feiten en het feit dat de einddatum van klagers detentie niet op korte termijn in zicht is, acht de selectiefunctionaris het te vroeg voor het verlenen van vrijheden aan klager. Op grond van weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, onder b en d, van de Regeling kan de bestreden beslissing dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

Het multidisciplinair overleg en de vrijhedencommissie hebben positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag met als voorwaarde dat elektronisch toezicht wordt toegepast. Klagers gedrag in de inrichting is positief. Klager heeft te kennen gegeven met de reclassering

mee te willen werken.

Het OM adviseert negatief ten aanzien van de verlofaanvraag. Klagers v.i. is gedeeltelijk herroepen, nu klager tijdens zijn v.i. een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd. Het gevaar voor het opnieuw plegen van strafbare feiten en gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken staan aan fasering in de weg.

De reclassering heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het recidiverisico wordt als gemiddeld ingeschat. Klager heeft tijdens zijn v.i. opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd en is veroordeeld wegens het medeplegen van doodslag, maar ontkent dit delict te hebben gepleegd. Hij heeft evenwel een penitentiair programma (p.p.) positief afgerond en beschikt over voldoende vaardigheden om een zelfredzaam leven te leiden en justitiecontacten te vermijden. Het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden wordt als laag of gemiddeld ingeschat. Klager heeft zich binnen het p.p. aan de voorwaarden gehouden. Tijdens zijn v.i. was dit echter niet het geval. Er is geen inschatting op het risico op letselschade mogelijk daar het slachtoffer is overleden. Er zijn geen aanwijzingen dat klager contact met nabestaanden onderhoudt.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

 

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier maanden, wegens verboden wapenbezit, tijdens een eerdere v.i. gepleegd. Voorts is klagers v.i. voor de duur van 360 dagen herroepen. De einddatum van klagers detentie is bepaald op 20 april 2018.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Uit de stukken komt naar voren dat klager bij uitspraak van 7 april 2017 is veroordeeld wegens bovengenoemd strafbaar feit dat hij tijdens zijn v.i. heeft gepleegd, als gevolg waarvan zijn v.i. voor de duur van 360 dagen is herroepen. Deze omstandigheid vormt in beginsel een contra-indicatie voor verlofverlening. Het belang van een gedetineerde bij een verlof, al dan niet onder voorwaarden, in verband met de voorbereiding op een terugkeer in de maatschappij, weegt echter steeds zwaarder naarmate de einddatum van zijn detentie nadert. De einddatum van klagers detentie is bepaald op 20 april 2018. Tegen deze achtergrond dient – gelet op het (zeer) beperkte strafrestant – klagers belang in dit stadium van zijn detentie te prevaleren. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat zowel het multidisciplinair overleg als de vrijhedencommissie positief geadviseerd heeft ten aanzien van de verlofaanvraag met als voorwaarde dat elektronische controle wordt toegepast. De reclassering heeft het recidiverisico als gemiddeld en het zich onttrekken aan voorwaarden als laag of gemiddeld ingeschat.

Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De bestreden beslissing zal worden vernietigd en de Minister zal worden opgedragen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een week na ontvangst van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een week na ontvangst van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 13 maart 2018

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven