Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2769/GA, 2 maart 2018, beroep
Uitspraakdatum:02-03-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          17/2769/GA

betreft: [Klager]           datum: 2 maart 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.P.R. Broers, namens

[Klager], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 10 augustus 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede diens raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Klager beklaagt zich over de nodeloze vertraging die hij heeft opgelopen met betrekking tot zijn fasering en rekent deze vertraging de casemanager toe (IJ-2017-000696).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur.

Namens klager is zijn standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagrechter in beroep als volgt toegelicht. De beklagrechter heeft de klacht niet-ontvankelijk verklaard, omdat zou worden geklaagd over de periode juni en juli 2017. Klager klaagt echter over de gehele periode die hij in de p.i. was geplaatst. Nu klager de klacht heeft ingediend op 13 juli 2017 dient de klacht ontvankelijk te worden verklaard, omdat de plaatsing in de p.i. eindigde op 10 juli 2017. Klager had immers van doen met zijn casemanager tot het einde van het verblijf in de p.i.

De directeur heeft zijn standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagrechter in beroep niet toegelicht.

 

3.         De beoordeling

De beroepscommissie overweegt als volgt. Uit de stukken valt op te maken dat klager op 6 juni 2017 een positieve beslissing tot plaatsing in een ZBBI heeft ontvangen. De rol van de casemanager met betrekking tot de detentiefasering is per die datum dan ook geëindigd. Dat klager tot aan het einde van zijn verblijf in de p.i. per 10 juli 2017 van doen had met de casemanager, maakt dit niet anders. De klacht van klager, gedateerd 13 juli 2017, is dan ook niet binnen de wettelijke termijn van zeven dagen ingediend. Hierbij merkt de beroepscommissie nog op dat klager tijdens het verloop van de detentiefasering voldoende gelegenheid heeft gehad over de in zijn ogen nodeloze vertraging van zijn detentiefasering een klacht in te dienen.

Hetgeen voor het overige in beroep is aangevoerd kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter onder aanvulling van de gronden.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. A. van Waarden en mr. A. van Holten, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 2 maart 2018.

                      

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven