Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3170/TA en 17/3679/TA, 26 maart 2018, beroep
Uitspraakdatum:26-03-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:           17/3170/TA en 17/3679/TA

betreft: [klager] datum: 26 maart 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen uitspraken van 14 september 2017 en 30 oktober 2017 van de beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 januari 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H.S.J. Pleiter (namens mr. I. Stas), en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting  […], hoofd behandeling en bedrijfsvoering, en […], jurist.

Als toehoorder van de zijde van de Raad was ter zitting aanwezig mr. M. Simpelaar, secretaris.

 

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting om nadere inlichtingen verzocht. Na ontvangst zijn deze nadere inlichtingen aan klager en zijn raadsvrouw gezonden en zij zijn daarbij in de gelegenheid gesteld daarop schriftelijk te reageren.

Van deze gelegenheid hebben klager en zijn raadsvrouw geen gebruik gemaakt.

 

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie

Het beklag betreft:

a. het afdelingsarrest dat op 17 juli 2017 is opgelegd en het voortduren daarvan op 25 juli 2017 (K-2017-215 en K-2017-216, beroep 17/3170/TA), en
b. het voortduren van het afdelingsarrest op 8, 17 en 25 augustus 2017 (K-2017-233, K-2017-251 en K-2017-266, beroep 17/3679/TA).

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in onderdeel a. van het beklag voor zover dat betrekking heeft op het opleggen van het afdelingsarrest en heeft onderdeel a. van het beklag voor het overige ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak K-2017-215 en K-2017-216 weergegeven.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in onderdeel b van het beklag voor zover dat ziet op het voortduren van het afdelingsarrest op 8 en 17 augustus 2017 en heeft het beklag voor het overige ongegrond verklaard, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak K-2017-233, K-2017-251 en K-2017-266 weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.

Het is een tijd lang goed gegaan met klager in de inrichting totdat twee stafleden zijn weggegaan en zijn opgevolgd door andere stafleden die met hem gemaakte afspraken over onder meer verlof niet zijn nagekomen. Het afdelingsarrest is opgelegd, omdat klager misstanden in de inrichting aan de kaak heeft gesteld. Hij heeft dat gedaan als signaal dat hij geen gehoor krijgt als hij die misstanden in de inrichting meldt. Het op 17 juli 2017 opgelegde afdelingsarrest heeft in totaal 56 dagen geduurd. Op 29 november 2017 is hem opnieuw afdelingsarrest opgelegd vanwege een door hem opgenomen gesprek met een staflid dat hij via een usb-stick heeft verzonden. Daarmee heeft hij aangetoond dat een door dat staflid gedane verklaring later werd ontkend. Laatstgenoemd afdelingsarrest duurt nog steeds voort. Het is frustrerend dat het afdelingsarrest telkens wordt verlengd, terwijl klager steeds heeft geprobeerd in gesprek te gaan en zich niet gehoord voelt. Steeds wordt daarbij als reden aangevoerd dat klager boos en gefrustreerd is en in fase 2 van zijn vroegsignalering zit. Dat is echter niet waar. Klager vindt het niet verkeerd zaken te benoemen, zoals dat men afspraken niet nakomt. Dat hij enkele stafleden negeert en andere niet, komt voort uit het feit dat eerstgenoemde stafleden stelselmatig afspraken niet nakomen, terwijl klager wel afspraken nakomt. Klager doet normaal tegen die stafleden en behandelt iedereen met respect. Het zit niet in zijn karakter om personeel aan te vallen of iets aan te doen. Hij uit zich alleen verbaal. Het is nog nooit tot een incident gekomen. Het is niet juist dat klager niet in gesprek heeft willen gaan. Klager is altijd in gesprek gegaan en heeft steeds rustig zijn mening gegeven waar anderen zich geen houding op weten te geven. De inrichting verwijt klager dat hij niet goed in contact is, maar dat komt er op neer dat men wil dat hij geen klachten meer indient. Klager is gezegd dat het afdelingsarrest zal worden opgeheven als hij zijn klachten intrekt. Dit is chantage en bovendien vindt klager dat hij in zijn recht staat. Verder heeft klager een gezonde achterdocht. Zo heeft de inrichting twee psychiaters aangewezen om te adviseren over zijn overplaatsingsverzoek. Zijn advocaat heeft deze psychiaters laten screenen en is er achter gekomen dat zij koffie drinken met een staflid van de inrichting. Zijn advocaat gaat daarom zelf een psychiater inschakelen. De inrichting wil dat hij vanwege zijn achterdocht medicatie gaat gebruiken, maar klager wil dat niet omdat hij niet ziek is.

Klager was vóór de opheffing van het afdelingsarrest op 11 september 2017 al in gesprek met het personeel. De opheffing van het op 17 juli 2017 opgelegde afdelingsarrest had te maken met een interne overplaatsing die toen aan de orde is geweest.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Het afdelingsarrest is op 17 juli 2017 opgelegd om zicht te krijgen op klagers boosheid en frustratie die hij niet met het behandelteam bespreekt, maar die hij uit buiten dat team en de inrichting om. Klager heeft twee maal daarover een waarschuwing gekregen, maar blijft daarmee doorgaan. Er zijn zorgen over deze situatie, omdat dit tekenen zijn dat klager in fase 2 van zijn vroegsignalering zit en voorkomen moet worden dat hij richting fase 3, delictgedrag, gaat. Het risico bestaat dat klager vanuit onvrede en frustratie fysiek gaat handelen richting personen met wie hij een conflict heeft. Daarmee komen de orde en veiligheid in de inrichting in het geding. Het delictgedrag in het verleden kende eenzelfde aanloop van frustraties, bedreigingen en onderhuidse boosheid. Aangezien klager tot op heden niet of nauwelijks meewerkt aan zijn behandeling, is de delictdynamiek onveranderd gebleven. Klager heef zelf onvoldoende interne remming om zijn gedrag te sturen, zodat het risico aanwezig is dat hij gaat handelen bij oplopende spanning en frustratie.

Het afdelingsarrest is niet opgelegd vanwege het melden van misstanden en het indienen van klachten. Uit die handelingen blijkt echter wel dat klager sterk blijft vasthouden aan zijn boosheid/frustratie en dat hij dat niet kan loslaten ondanks meerdere pogingen om daarover in gesprek te gaan. Het niet kunnen loslaten van frustraties wordt ook op andere gebieden waargenomen, zoals het negeren van bepaalde personen tijdens zijn werk in het personeelsrestaurant. Ook dit is met klager besproken, maar hij kan zijn gedrag niet aanpassen en wil er ook niet over in gesprek met de desbetreffende personen.

Als voorwaarden voor opheffing zijn gesteld dat klager langdurig goed in contact is met de staf en overige medewerkers en dat sprake is van zichtbare afname van boosheid en frustratie.  In verscheidene gesprekken is klager duidelijk verteld dat van hem wordt verwacht dat hij met alle personeelsleden in contact/gesprek is en dat hij zaken waarmee hij zit bespreekbaar maakt in plaats van deze op schrift te zetten en er niet over te willen spreken. Klager heeft dit stelselmatig geweigerd en wilde er ook niet meer over in gesprek. Hij ontkent boosheid en vroegsignalering.

Dit afdelingsarrest is éénmaal verlengd op 14 augustus 2017 en heeft tot 11 september 2017 geduurd. Klager was toen weer in gesprek met het personeel gegaan. Niet is als voorwaarde voor opheffing gesteld dat klager geen klachten meer zou indienen. De gedachte is meer geweest dat spanning/dreiging werd gevoeld die zich uitte in klachten en dat er geen of minder spanning/dreiging zou zijn als klager geen klachten zou indienen.

 

3.         De beoordeling.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag onder a. voor zover dit betrekking heeft op de oplegging van het afdelingsarrest, omdat het afdelingsarrest op het moment van indienen van het beklag niet langer dan een week duurde. Dit oordeel kan niet in stand blijven, nu voor de ontvankelijkheid op grond van artikel 57, eerste lid, Bvt de totale duur van het afdelingsarrest op het moment van de beoordeling van het beklag beslissend is (vgl. onder andere RSJ 24 mei 2012, 11/4551/TA, RSJ 15 september 2014, 14/1452/TA en 14/1495/TA en RSJ 6 november 2015, 15/1649/TA).

Het op 17 juli 2017 opgelegde afdelingsarrest heeft ruim langer dan een week geduurd, zodat klager in zijn klacht over het opleggen daarvan kan worden ontvangen.

Beklag onder a. betreft klachten van 17 en 25 juli 2017. Beklag onder b. ziet op klachten van 8, 17 en 25 augustus 2017.

Beklag a. kan daarom alleen zien op de op 17 en 25 juli 2017 geldende maatregel die is opgelegd op 17 juli 2017 voor ten hoogste 4 weken. Voor zover de beklagcommissie zich met betrekking tot beklag onder a. over een verdere duur van de maatregel tot en met de zitting van 7 september 2017 heeft uitgelaten, zal de beroepscommissie uitspraak K-2017-215 en K-2017-216 op dat punt vernietigen. De beslissing tot verlenging van het afdelingsarrest op 14 augustus 2017 is immers onderdeel van beklag onder b.

De beklagcommissie heeft klager op juiste grond niet-ontvankelijk verklaard in het beklag onder b. voor zover dat ziet op het voortduren van het afdelingsarrest op 8 augustus 2017, omdat die duur valt onder de beoordeling van het op 17 juli 2017 opgelegde afdelingsarrest waarop beklag onder a. ziet.

Ten onrechte heeft de beklagcommissie klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag onder b. voor zover dat ziet op het voortduren van het afdelingsarrest op 17 augustus 2017, nu dat beklag ziet op de verlengingsbeslissing van 14 augustus 2017 die - anders dan de beklagcommissie oordeelt - niet aan de orde kan zijn geweest in de eerdere uitspraak  K-2017-215 en K-2017-216. Klager kan daarom in zijn klacht worden ontvangen.

 

Inhoudelijk wordt het volgende overwogen.

Aan de orde is het opleggen van het afdelingsarrest op 17 juli 2017, het verlengen daarvan op 14 augustus 2017 en het voortduren daarvan tot 11 september 2017.

Het nadien op 29 november 2017 opnieuw opgelegde afdelingsarrest en verlengingen daarvan zijn in de onderhavige beroepen niet aan de orde.

Vast staat dat het behandelteam bij klager boosheid en frustratie richting bepaalde personeelsleden van de inrichting constateert, inschat dat klager in fase 2 van zijn vroegsignalering zit en dat moet worden voorkomen dat klager in fase 3 van zijn vroegsignalering en daarmee tot delictgedrag komt, hetgeen door klager wordt ontkend. Gelet op de stukken en het behandelde ter zitting acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk dat het afdelingsarrest op 17 juli 2017 is opgelegd en op 14 augustus 2017 is voortgezet om zicht op de door het behandelteam geconstateerde boosheid en frustratie van klager te krijgen, nu klager daarover inhoudelijk niet in gesprek gaat vanuit een sthenische ontkenning, maar buiten het behandelteam om wel brieven en klachten schrijft over het volgens hem door bepaalde personeelsleden niet nakomen van afspraken over onder meer verlofverlening en door hen betrokken zijn bij misstanden in de inrichting. In dit verband acht de beroepscommissie van belang dat klager heeft verklaard dat hij zich niet gehoord voelt. Naar inschatting van het behandelteam is het bedoelde zicht op klager nodig in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting, omdat klager met zijn gedrag signalen afgeeft dat hij, zoals in het verleden, tot delictgedrag kan komen en dit moet worden voorkomen. In dit verband is aangegeven dat het delictgedrag in het verleden eenzelfde aanloop van frustraties, bedreigingen en onderhuidse boosheid kende en de delictdynamiek onveranderd is gebleven omdat klager tot op heden niet of nauwelijks meewerkt aan behandeling. De beroepscommissie is niet bevoegd te treden in de door een kliniek voorgestane behandeling. In het licht van de door het behandelteam gemaakte inschatting van mogelijk delictgevaar kunnen de beslissingen tot het opleggen van afdelingsarrest op 17 juli 2017, het verlengen daarvan op 14 augustus 2017 en het laten voortduren tot 11 september 2017 niet onredelijk of onbillijk worden genoemd. Daarbij is in aanmerking genomen dat de door de inrichting gestelde voorwaarden om tot opheffing van de maatregel te komen, te weten in contact/gesprek zijn met alle personeelsleden en afname van de boosheid/frustratie, redelijk zijn te noemen in het licht van het doel van de oplegging en voortzetting van de maatregel. Aannemelijk is dat in dat kader is benoemd dat het behandelteam wenst dat klager in gesprek gaat in plaats van klachten indient. De enkele omstandigheid dat klager zich in die periode alleen verbaal en (nog) niet fysiek heeft geuit, is onvoldoende zwaarwegend om tot het oordeel te komen dat het afdelingsarrest niet had mogen worden opgelegd en voortgezet tot 11 september 2017.

De beroepen zullen derhalve inhoudelijk ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

beroep 17/3170/TA:

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake het beklag onder a. wat betreft het opleggen van het afdelingsarrest, verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit beklag maar verklaart dit beklag ongegrond.

Zij verklaart het beroep met betrekking tot het voortduren van het afdelingsarrest op 25 juli 2017 ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, maar vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daarin een oordeel is gegeven over de duur van het afdelingsarrest vanaf 14 augustus 2017 en verklaart klager daarin alsnog niet-ontvankelijk.

beroep 17/3679/TA:

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake het beklag onder b. voor zover dat ziet op het voortduren van het afdelingsarrest op 17 augustus 2017, verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit beklag maar verklaart dit beklag ongegrond.

Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 26 maart 2018.

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven