Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1877/GA, 21 februari 2018, beroep
Uitspraakdatum:21-02-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/1877/GA

 

betreft: [Klager]           datum: 21 februari 2018

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.B.G. Gelissen, namens

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een uitspraak van 16 mei 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 januari 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord mr. C.J.M. Dreessen, kantoorgenoot van klagers raadsman mr. J.B.G. Gelissen, en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Almere. Hoewel klager, die inmiddels aan de Poolse autoriteiten is overgeleverd, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. Als toehoorders waren aanwezig mevrouw […], juridisch medewerker bij de p.i. Almere, en mevrouw […], stagiaire bij de p.i. Almere.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:

a.         het niet toestaan van de invoer van veertien pakjes sigaretten en een horloge en het niet retourneren van de sigaretten aan klagers verloofde (AB-2017-188);
b.         het te laat storten van geld op klagers rekening-courant als gevolg waarvan hij geen bestellingen bij de winkel kon doen (AB-2017-189);
c.         het verscheidene keren niet kunnen bellen met zijn advocaat en zijn verloofde (AB-2017-190).

 

De beklagcommissie heeft de klachten onder a en c ongegrond verklaard en klager in het beklag onder b niet-ontvankelijk verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagcommissie heeft gedurende de behandeling van de klachten verscheidene rechtsbeginselen geschonden en de klachten op onprofessionele, onzorgvuldige en ondeskundige wijze behandeld. Van hoor en wederhoor is geen sprake geweest en de uitspraak is niet tijdig gedaan, noch onverwijld verzonden. Klager is met een aantal andere Poolse verdachten aangehouden en in verzekering gesteld. Hij is vanuit een cellencomplex in Venlo in de p.i. Almere geplaatst, zodat hij de sigaretten niet zelf kan hebben meegenomen. Voor zover klager heeft getekend voor het feit dat zich veertien pakjes sigaretten in de fouillering bevinden, heeft hij mogelijk vanwege het feit dat hij de Nederlandse taal niet goed beheerst, niet geweten waarvoor hij tekende. De motivering van de beklagcommissie omtrent het horloge dat klager wenste in te voeren is te kort door de bocht. Het feit dat in de huisregels is opgenomen dat klager een horloge mag invoeren, betekent niet dat hij dit ook daadwerkelijk mocht. Voor zover de beklagcommissie heeft geoordeeld dat het niet kunnen doen van bestellingen een beslissing van de winkel en niet van de directeur betreft, meent klager dat dit wel degelijk een beslissing van de directeur is. De directeur stelt de huisregels vast en draagt de verantwoordelijkheid over het personeel binnen de inrichting. Op het feit dat klager geen uitleg is gegeven over hoe financiële aangelegenheden binnen de inrichting, waaronder het plaatsen van bestellingen, zijn geregeld, is de beklagcommissie niet ingegaan. Voor zover klager niet zou hebben aangegeven op welke momenten hij heeft verzocht te bellen en wat de noodzaak zou zijn om met zijn advocaat te bellen, kan deze omstandigheid het feit dat zijn klacht ongegrond is verklaard, niet dragen. De momenten waarop hem dit is geweigerd zijn achteraf moeilijk te reconstrueren. Dat klager kenbaar moet maken wat de noodzaak is om zijn raadsman te bellen is opmerkelijk, nu een gedetineerde recht heeft op toegang tot zijn advocaat en dit recht door het stellen van dergelijke eisen wordt beperkt. De perioden na dagactiviteiten of in de vrije tijd zijn te kort om te kunnen bellen, zodat het klager praktisch onmogelijk wordt gemaakt te kunnen bellen. Hij wenst enkel overdag te bellen en zal niet zonder reden contact met zijn advocaat opnemen.  

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager had de sigaretten waarvan hem de invoer niet is toegestaan, zelf bij zich toen hij de inrichting binnenkwam. Het is feitelijk niet mogelijk dat zijn echtgenote de sigaretten bij zich had en dat ze op die manier in de fouillering terecht zijn gekomen. Het is voorts niet mogelijk in de inrichting geld te storten. Dit dient via de bank te geschieden. Met betrekking tot klagers klacht betreffende het niet met zijn advocaat kunnen bellen, stelt de directeur dat gedetineerden nadat zij in de inrichting zijn geplaatst, een inkomstentelefoontje op kosten van de inrichting kunnen plegen. Daarnaast kan een gedetineerde ten minste tien minuten per week op niet vastgestelde momenten één of meer telefoongesprekken voeren. Hiertoe bestaat voldoende gelegenheid. Bij de inrichting is niets bekend van het weigeren toestemming te verlenen aan klager om telefoongesprekken te voeren. Dit is op de afdeling nagevraagd en bevestigd.   

 

3.         De beoordeling

Onderdelen a en c.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep gericht tegen de uitspraak van de beklagcommissie op de onderdelen a en c van het beklag zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Onderdeel b.

Klager beklaagt zich over het betalingsverkeer binnen de inrichting en het feit dat een geldbedrag te laat op zijn rekening-courant is gestort. Het oordeel van de beklagcommissie dat het beklag niet tegen een beslissing van de directeur, maar tegen een beslissing van de winkel zou zijn gericht, is niet juist. In artikel 46, tweede lid, van de Pbw is bepaald dat een gedetineerde de beschikking heeft over een rekening-courant bij de inrichting. Op grond van die bepaling bestaat voor de directeur de verplichting zorg te dragen voor het behoorlijk laten verlopen van het betalingsverkeer met gedetineerden. De omstandigheid dat het betalingsverkeer feitelijk door het Shared Service Center (SSC) wordt uitgevoerd, doet daar niet aan af (zie onder meer RSJ 30 maart 2010, 09/3352/GA, RSJ 29 oktober 2015, 15/2070/GA, en RSJ 24 april 2017, 16/3952/GA). Gelet daarop zal klager alsnog in zijn beklag worden ontvangen.

Nu uit het overzicht rekening-courant van klager blijkt dat zijn verloofde op 31 maart 2017 een bedrag van € 50,= op zijn rekening-courant heeft gestort en niet is gebleken dat deze storting niet voortvarend genoeg is afgehandeld, zal de beroepscommissie het beklag van klager ongegrond verklaren.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep wat de onderdelen a en c betreft ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie. De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover dit onderdeel b van het beklag betreft, verklaart klager hierin alsnog ontvankelijk, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 21 februari 2018.

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven