Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3446/JA, 15 maart 2018, beroep
Uitspraakdatum:15-03-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/3446/JA

betreft: [klager]            datum: 15 maart 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Juvaid te Veenhuizen, gericht tegen een uitspraak van 4 oktober 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde j.j.i., gegeven op een klacht van […], geboren op [1998], verder te noemen klager, betreffende - voor zover in beroep aan de orde -:

a) het opleggen van een ordemaatregel uitsluiting van activiteiten van 7 maart 2017, 16.00 uur tot en met 9 maart 2017, 16.00 uur en
b) het niet mogen deelnemen aan zijn eindexamens Havo, dan wel aan enig af te leggen examen in het kader van de Havo-opleiding gedurende zijn kamerplaatsing

(Ju 2017-000034),

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming toegekend van in totaal € 45,= op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 februari 2018, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, zijn gehoord klager, bijgestaan door B.A. Happe namens mr. A.D. Kloosterman.

De directeur heeft geen gebruikgemaakt van de gelegenheid om ter zitting te worden gehoord.

Als toehoorder van de zijde van de Raad was ter zitting aanwezig mr. E.W. Bevaart, coördinerend secretaris.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De beoordeling

Het aantal door de directeur genoemde incidenten uit het verleden vormt naar het oordeel van de beroepscommissie zonder verdere stukken onvoldoende onderbouwing van het gevaar dat volgens de directeur voortvloeit uit de bedreigingen die klager op of omstreeks 7 maart 2017 heeft geuit. De beroepscommissie stelt vast dat de inrichting niet ter zitting is verschenen om vragen van de beroepscommissie daarover te beantwoorden.

De beroepscommissie komt tot het oordeel dat hetgeen door de directeur in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het schriftelijk ingenomen standpunt van de directeur dat klager bij gegrondverklaring van het beklag een pedagogische compensatie zou behoren te ontvangen in plaats van een financiële tegemoetkoming, overweegt de beroepscommissie dat klager thans niet meer in de inrichting verblijft en reeds om die reden kan van de voorgestelde pedagogische compensatie geen sprake zijn.

 

2.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

 

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, prof. dr. F. Boer en drs. H. Heddema, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris, op 15 maart 2018

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven