Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2170/JA, 22 februari 2018, beroep
Uitspraakdatum:22-02-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

nummer: 17/2170/JA

betreft: [klager]           datum: 22 februari 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. A.A. Bloemberg, namens

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een uitspraak van 5 juli 2017 van de beklagcommissie bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Intermetzo te Lelystad,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Klager, zijn raadsvrouw mr. A.A. Bloemberg en de directeur hebben geen gebruikgemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 6 februari 2018, gehouden in rechtbank Midden-Nederland te Utrecht. Van klager is een verklaring ontvangen dat hij afstand van horen heeft gedaan.

Als toehoorder van de zijde van de Raad was ter zitting aanwezig mr. E.W. Bevaart, coördinerend secretaris.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de vermissing van klagers Gucci-pet (RE2017/50).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager stelt dat zijn Gucci-pet is verdwenen op 13 april 2017, een dag die klager buiten de inrichting heeft doorgebracht in verband met werk. Volgens klager heeft er die dag een kamercontrole plaatsgevonden. Of er al dan niet een kamercontrole heeft plaatsgevonden, is volgens de beklagcommissie niet vast te stellen, maar het is ook niet relevant, omdat het volgens de mededeling van de directeur namelijk de groepsleider is die de kamer afsluit als een jeugdige de kamer verlaat. Klager mag erop vertrouwen dat zijn kamer goed afgesloten is en blijft, als hij niet in de inrichting aanwezig is. De verantwoordelijkheid voor de spullen is dan ook overgegaan van klager op de inrichting. Daarnaast wordt opgemerkt dat als er wel een kamercontrole heeft plaatsgevonden, en klager was daarmee bekend geweest, hij ervoor had kunnen kiezen zijn pet in bewaring te geven. 

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

 

3.         De beoordeling

Ingevolge artikel 50, derde lid van de Bjj kan de directeur aan de toestemming om aan de jeugdige toebehorende voorwerpen, waarvan het bezit niet is verboden ingevolge het eerste lid van het artikel, voorwaarden verbinden die het gebruik van en de aansprakelijkheid voor deze voorwerpen kunnen betreffen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld krachtens welke de aansprakelijkheid van de directeur voor voorwerpen die een jeugdige ingevolge het tweede lid onder zich heeft wordt beperkt tot een bepaald bedrag.

In artikel 82 van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen is bepaald dat de aansprakelijkheid van de directeur – buiten de gevallen waarin sprake is van opzet of roekeloosheid van de zijde van de directeur – is beperkt tot een bedrag van € 500,=.

In artikel 4.2 van de huisregels van de j.j.i. Intermetzo staat - onder meer en zakelijk weergegeven - vermeld dat het geen recht van de jeugdige is om iets op de kamer te mogen bewaren, maar een gunst. Tijdens het verblijf kunnen waardevolle spullen in bewaring worden gegeven. Het wordt afgeraden om dure merkkleding in de inrichting te dragen. Als ervoor gekozen wordt om persoonlijke bezittingen op de kamer te bewaren, dan is de inrichting niet aansprakelijk voor verlies, diefstal of schade. Een jeugdige is persoonlijk aansprakelijk voor de voorwerpen die in de kamer worden bewaard. De aansprakelijkheid van de directeur is in elk geval nooit meer dan € 500,=. 

Onbetwist is dat klager een Gucci-pet op zijn kamer bewaarde. Klager stelt dat hij de pet sinds 13 april 2017 mist en hij meent dat de directeur voor de vermissing aansprakelijk is.

De beroepscommissie oordeelt dat op basis van de stukken niet aannemelijk is geworden dat tijdens de afwezigheid van klager die bewuste dag een kamercontrole heeft plaatsgevonden. Voorts overweegt de beroepscommissie dat - wat er ook zij van het ingenomen standpunt dat de inrichting de kamer van klager had moeten afsluiten en om die reden de verantwoordelijkheid van de vermissing van de pet van klager op de inrichting is overgegaan – niet is gebleken dat de deur van de kamer van klager op 13 april 2017 niet afgesloten is geweest, op het moment dat klager die dag buiten de inrichting heeft verbleven. De enkele stelling van klager dat dit het geval moet zijn geweest omdat hij er ’s avonds achter kwam dat zijn pet ontbrak, acht de beroepscommissie in dat verband niet voldoende. Onduidelijk is op welk tijdstip klagers pet zou zijn verdwenen. Niet valt uit te sluiten dat de pet op een andere manier of op een ander moment uit klagers kamer is verdwenen. Reeds daarom kan op grond van het bovenstaande dan ook niet worden vastgesteld dat de directeur aansprakelijk zou moeten worden gehouden voor de vermissing van klagers pet.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

 

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, prof. dr. F. Boer en drs. H. Heddema, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris, op 22 februari 2018

 

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven