Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2240/GM, 7 april 2003, beroep
Uitspraakdatum:07-04-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2240/GM

betreft: [klager] datum: 7 april 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 14 oktober 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) Arnhem-Zuid,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 24 september 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

De beroepscommissie hield zitting op 3 februari 2003, in de locatie Zoetermeer van de p.i. Haaglanden.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Klagers raadsman mr. R.A van der Hansz, advocaat te Den Haag, noch de inrichtingsarts verbonden aan voornoemd h.v.b. is ter zitting verschenen.
Naar de beroepscommissie nadien is gebleken heeft klagers raadsman, die kennelijk wel aanwezig was in de inrichting waar de zitting van de beroepscommissie werd gehouden, nadat hem was gebleken dat klager niet zou verschijnen,afgezien van het bijwonen van de zitting.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling d.d. 15 juli 2002, door tussenkomst van de beklagcommissie van het h.v.b. Arnhem-Zuid doorgezonden op 12 augustus 2002 aan de medisch adviseur, betreft de verstrekking vanmedicatie voor klagers maag- en rugklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht -zakelijk weergegeven- als volgt toegelicht.
Hij heeft last van zijn maag en van zijn rug. Hiervoor heeft hij medicatie voorgeschreven gekregen. Klager mag zelf bepalen wanneer hij met de inname hiervan stopt. Zodra hij last krijgt wil hij weer door een arts worden gezien.

De inrichtingsarts heeft gepersisteerd bij zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur. Dit standpunt luidt als volgt.
Klager heeft al vele jaren maagklachten die goed reageren op de voorgeschreven medicatie. Klager stopt echter telkenmale met inname van de medicatie, zodat zijn klachten steeds terugkeren. Hetzelfde geldt ten aanzien van zijnrugklachten.

3. De beoordeling
Gelet op hetgeen uit de stukken naar voren komt, stelt de beroepscommissie vast dat klager voor zijn maag- en rugklachten medicatie voorgeschreven heeft gekregen, maar op eigen initiatief stopt met de inname hiervan, waardoor deklachten telkens terugkeren.
Dat door eigen toedoen lichamelijke klachten niet verminderen of juist terugkeren, is dan ook klager en niet de medische dienst -nu van feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden niet is gebleken- toe terekenen.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zalderhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr. M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs H.P.J. Vos, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 7 april 2003

secretaris voorzitter

Naar boven