Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1222/TP, 25 februari 2003, beroep
Uitspraakdatum:25-02-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1222/TP

betreft: [klager] datum: 25 februari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 19 juni 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.S.E.M. Cantineau, namens

[klager], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 december 2002, gehouden in het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug, is klager gehoord.
Zijn raadsman mr. N.A. Heidanus heeft bericht verhinderd te zijn om ter zitting te verschijnen.

Namens de Minister is gehoord [klager].

Bij tussenbeslissing d.d. 15 januari 2003 heeft de beroepscommissie bepaald dat zij de eindbeslissing in de zaak aanhield opdat aan de Minister verzocht zou worden om een gedragsdeskundige te benoemen opdat een nieuwe rapportage zouworden uitgebracht omtrent klagers psychische conditie.

Op 29 januari 2003 is op het secretariaat van de Raad bovenvermelde psychiatrische rapportage ontvangen en is op die datum een afschrift per faxbericht verstuurd aan klager en diens raadsman mr. N.A. Heidanus.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 18 juni 2002 verlengd tot en met 15 september 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 5 december 2001 ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 20 december 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verschillende inrichtingen, laatstelijk op deindividuele begeleidingsafdeling Grittenborgh te Hoogeveen.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is in het verleden op vrijwillige basis in hoeve Boschoord opgenomen geweest. Vervolgens is deze opname omgezet in een tbs. Hij is uit Boschoord weggegaan omdat erproblemen zouden zijn tussen hem en de inrichting. Klager heeft hierover een andere lezing dan Boschoord. Klager stelt onder meer dat hij verkeerde medicijnen heeft toegediend gekregen waardoor de problemen ontstaan zouden zijn.Klager is depressief en wacht al lang op plaatsing in een tbs-inrichting en wil behandeld worden. Hij is geselecteerd voor de dr. F.S. Meijers kliniek, maar heeft gehoord dat het nog wel een jaar kan duren. Klager is van mening datze hem dat niet kunnen aandoen.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, nu klager tijdig is gehoord en de beslissing hem tijdig is medegedeeld en uitgereikt.
Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager zes maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestond ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dathij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen daaromtrentontvangen. Uit de overgelegde medische verklaringen gedateerd respectievelijk16 juli 2002 en 2 december 2002, uitgebracht door respectievelijk de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) Assen en de FPD Haarlem, komt naar voren datklager niet bij voorrang geplaatst hoeft te worden.

In de d.d. 27 januari 2003 door de FPD te Amsterdam uitgebrachte medische verklaring wordt geconcludeerd dat de ernst van de psychiatrische en gedragsproblematiek van klager inmiddels zodanig groot is en moeilijk tot niet inpositieve zin beïnvloedbaar, dat gesproken dient te worden van detentieongeschiktheid.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. is ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de meest recente medische verklaring d.d. 27 januari 2003 van de Forensisch Psychiatrische Dienst te Amsterdam blijkt echter dat de psychische conditie van klager op dat moment van dien aard was dat een verder verblijf in eenh.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd en dat klager bij voorrang diende te worden geplaatst in een tbs-inrichting.
Derhalve is het beroep gegrond en dient de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn op materiële grond te worden vernietigd.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager metvoorrang daadwerkelijk in een tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager terzake een tegemoetkoming te worden geboden.

De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de datum waarop in verband met de vernietiging van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn wegens detentieongeschiktheid een zodanigetermijn niet meer liep tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b.wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 600,= per maand vanaf de datum waarop in verband met de vernietiging van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn wegens detentieongeschiktheid een zodanige termijn niet meer liep tot de dag waarop plaatsing in eentbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, dhr. J.L. Brand en dr. F. Koenraadt, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 25 februari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven