Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0379/JA, 7 augustus 2003, beroep
Uitspraakdatum:07-08-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/379/JA

betreft: [klager] datum: 7 augustus 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj)) heeft kennis genomen van een op 17 februari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1984], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 7 februari 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Heuvelrug, locatie Overberg te Overberg, voorzover deze betreft de vaststelling dat geentegemoetkoming wordt toegekend,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde j.j.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het inlichten van klagers ouders over plaatsing van klager in een „afzonderingskamer“ van 2 januari 2003 vanaf 16.20 uur tot 3 januari 2003 te 19.00 uur (krachtens een volgende beslissing opgeheven op 3 januari2003 te 17.30 uur), naar aanleiding van een incident op de leefgroep.
De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en heeft geen tegemoetkoming vastgesteld, ondanks de gegrondverklaring van het beklag.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het beroep - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht. Hij is het volledig oneens met de uitspraak van de beklagcommissie. Zijn ouders hadden niet mogen worden ingelicht over zijn plaatsing in de„afzonderingskamer“. Klager is 18 jaar en dus meerderjarig. Hij is zelf verantwoordelijk voor zijn doen en laten, waaronder eventueel strafwaardig gedrag. De inrichting heeft ten onrechte toch zijn ouders geïnformeerd, terwijlklager eerder al een klacht had gewonnen over bellen door de inrichting naar zijn huis. Er is ten onrechte geen tegemoetkoming toegekend, ondanks de gegrondverklaring van het beklag. Klager wil compensatie omdat hij „met een bozemoeder zit“.

De directeur heeft daarop als volgt gereageerd.
De beklagrechter is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Zijn overweging dat de Bjj in principe van toepassing is op jeugdigen beneden 18 jaar en niet op in de inrichting verblijvende meerderjarigen vindt geen steun in dewet. Het voorschrift van art. 25, zesde lid, Bjj dat de ouders moeten worden geïnformeerd over plaatsing van de jeugdige in een afzonderingscel indien die plaatsing langer dan 24 uren duurt, is derhalve ook van toepassing op in deinrichting verblijvende jeugdigen van 18 jaar en ouder. Omdat de directie conform de wet heeft gehandeld, ontbreekt alleen al om die reden iedere grond om klager een tegemoetkoming toe te kennen. Bovendien spelen de ouders eenbelanrijke rol in het voorkomen van toekomstig problematisch gedrag en wordt daarom, vanuit de behandeloptiek, informatie over probleemgedrag aan de ouders overgedragen, behoudens contraïndicaties.
Het toekennen van compensatie vanwege het enkele feit dat klagers moeder boos op hem is geworden, beschouwt de directeur als een onwenselijke reactie.
Voor het geval dat de beroepscommissie van oordeel is dat klager een tegemoetkoming toekomt, wordt voorgesteld dat die bestaat uit het aanbieden van een extra gesprek tussen de behandelaars, klager en zijn moeder.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat het beroep ten eerste is gericht tegen de gegrondverklaring van klagers beklag op formele gronden en voorts tegen het niet vaststellen van een tegemoetkoming ondanks deze gegrondverklaring.
Klager heeft belang bij een hernieuwde beoordeling in beroep van het beklag omdat het beklag is gericht tegen een beslissing van andere aard dan die, welke het onderwerp vormt van de beoordeling door de beklagrechter. Daarom zal deberoepscommissie klager ook in het eerste onderdeel van het beroep ontvangen en opnieuw over het beklag oordelen.
Bij het onderzoek door de beroepscommissie is vast komen te staan dat aan klager een disciplinaire straf is opgelegd en niet een ordemaatregel van afzondering in een afzonderingscel als bedoeld in artikel 25 Bjj. De op artikel 25,zesde lid, Bjj gebaseerde zorgplicht voor de directeur om (onder meer) de ouders in kennis te stellen indien de afzondering bij wijze van ordemaatregel langer dan 24 uren duurt, is niet van overeenkomstige toepassing ten aanzien vandisciplinaire bestraffing op grond van artikel 55, eerste lid, Bjj.
Over de ruimte waarin de klager opgelegde disciplinaire straf is ten uitvoer gelegd bestaat enige onduidelijkheid. Naar alle waarschijnlijkheid is met plaatsing in een „afzonderingskamer“ bedoeld klager op te sluiten in eenstrafcel, nu de beide ruimtes ingevolge de Regeling straf- en afzonderingscel identiek zijn ingericht en in beginsel hetzelfde regime hebben.
Ingevolge artikel 59, tweede lid, Bjj dient de directeur zorg te dragen dat, ingeval de opsluiting in een strafcel ten uitvoer wordt gelegd en langer dan 24 uren duurt, de commissie van toezicht en de aan de inrichting verbondenarts terstond hiervan in kennis worden gesteld.
De Bjj voorziet niet in de zorgplicht noch in de bevoegdheid van de directeur om ook de ouders van de jeugdige te informeren over diens opsluiting in een strafcel of een andere verblijfsruimte ingeval artikel 55, eerste lid, Bjj istoegepast. De beslissing van de directeur klagers ouders wel hierover in te lichten dient, als in strijd met de bedoeling van de wetgever, te worden vernietigd en het beklag dient derhalve op voormelde grond gegrond te wordenverklaard.

Indien de rechtsgevolgen van een vernietigde beslissing van de directeur niet meer ongedaan zijn te maken, kan in daarvoor in aanmerking komende gevallen een tegemoetkoming worden vastgesteld voor het door de jeugdige ondervondenongemak.
Klager heeft - naar de beroepscommissie aanneemt - het inlichten van zijn ouders als een aantasting van zijn pricavy ervaren en heeft zich kennelijk ongemakkelijk gevoeld onder de hierop volgende boosheid van zijn moeder.
De beroepscommissie komt tot het oordeel dat aan klager enige tegemoetkoming dient te worden toegekend wegens het inlichten van klagers ouders zonder daartoe aanwezige bevoegdheid. De beroepscommissie zal, gehoord de directeur, bepalen dat klager een tegemoetkoming toekomt ten bedrage van € 2,50, uit te keren op het moment waarop hij definitief de inrichting verlaat.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagrechter. Zij verklaart het beklag alsnog gegrond en bepaalt dat klager ten laste van de inrichting een tegemoetkoming toekomt van € 2,50.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, prof. dr. R.A.R. Bullens en mr. F.G.A. ten Siethoff, leden, bijgestaan door mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 7 augustus 2003.

secretaris voorzitter

Naar boven