Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0540/TP, 17 juli 2003, beroep
Uitspraakdatum:17-07-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/540/TP

betreft: [klager] datum: 17 juli 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 4 maart 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.T. van Hemert, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. T. van Hemert om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 6 maart 2003 verlengd tot en met 3 juni 2003.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 2 mei 2002 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal wordenverpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 7 september 2002. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Alphen aan den Rijn teAlphen aan den Rijn. De Minister heeft bij beschikking d.d. 4 februari 2003 besloten tot plaatsing van klager in de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen (hierna: de Pompekliniek). Deze plaatsing was ten tijde van het instellenvan het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft bij het horen op 20 februari 2003 aangegeven dat hij met grote spoed geplaatst wenste te worden in een tbs-inrichting. De medewerker van het BSD heeft dit op hetformuliertje aangetekend zonder klager naar de reden hiervoor te vragen. Aan klager is geen afschrift van het formulier gegeven. Het is maar zeer de vraag of deze medewerker in staat is om te beoordelen of een verlenging van depassantentermijn niet onevenredig zwaar voor klager zou zijn. Uit het formuliertje zal niet blijken dat hieraan een weloverwogen oordeel ten grondslag ligt. In de beslissing van de Minister wordt aan het verhoor/verweer van klagergeen inhoudelijke lading gegeven. Derhalve is de beslissing onzorgvuldig en ongemotiveerd. Om die reden dient de beslissing vernietigd te worden. Klager wenst zo snel mogelijk in een tbs-inrichting geplaatst te worden en behandeldte worden. Het verblijf in het h.v.b. valt hem buitengewoon zwaar. Hij heeft zijn straf, een jaar gevangenisstraf, er al op zitten. Het was de bedoeling van de rechter dat klager snel behandeld zou gaan worden. Als‘Fokkens-wachtende’ kwam hij al op 3 juni 2002 in aanmerking voor plaatsing in een tbs-instelling. Door de relatief lange wachttijd, enerzijds ten opzichte van zijn straf, anderzijds ten opzichte van andere passanten, is elkeverhouding zoek. Klager ervaart zijn veel te lange verblijf in het h.v.b. dan ook als een onterechte straf en is daar buitengewoon ongelukkig en somber over. Dit zal zijn behandeling te zijner tijd moeizamer maken. In het h.v.b.wordt hem geen adequate psychische hulp geboden. Vanwege fysieke klachten is klager niet in staat om te werken. Hij zit de gehele dag op cel. Zijn omgang met andere gedetineerden is ongelukkig. Klager ervaart weiniggemeenschappelijks en voelt zich eenzaam. Elk perspectief ligt stil. In de tbs-kliniek kan hij weer gaan werken aan herstel van zijn positie ten opzichte van de samenleving, hetgeen hem weer perspectief zal geven. Verzocht wordt omhet beroep gegrond te verklaren en klager met voorrang in de Pompekliniek te plaatsen en aan hem een tegemoetkoming toe te kennen van
€ 567,23 per maand vanaf het moment dat hij in aanmerking had moeten komen
voor plaatsing in een tbs-inrichting, te verhogen met € 113,45 per maand na een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in het h.v.b.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, nu klager tijdig is gehoord, de beslissing tijdig aan hem is medegedeeld en tijdig aan hem uitgereikt zal zijn, gelet op de datum van indienen van klagers beroepschrift.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager zes maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk enonbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf, klager verblijft daar op een bijzondere zorg afdeling, geensignalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b. onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken.

Blijkens de overgelegde medische verklaring van de Forensisch Psychiatrische Dienst (F.P.D.) Den Haag d.d. 15 mei 2003 is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet wordenaangemerkt.

4. De beoordeling
Anders dan waar de raadsman kennelijk van uitgaat wordt de vraag of verlenging van de passantentermijn plaats moet vinden niet door de BSD-medewerker maar door de Minister beantwoord. Bij het nemen van de beslissing houdt deMinister rekening met de persoonlijke omstandigheden van klager, met eventuele signalen vanuit het h.v.b. omtrent klagers situatie in het h.v.b, en hij laat zich ten aanzien van eventuele detentieongeschiktheid voorlichten door eengedragsdeskundige van de F.P.D.
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. na aanvang van de tbs volgend op het executieeinde van de straf (zes maanden) was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestredenbeslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 15 mei 2003 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (F.P.D.) te Den Haag blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. alsonverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 6 maart 2003 tot en met 3 juni 2003 niet in strijd is met de wet.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 17 juli 2003

secretaris voorzitter

Naar boven