Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3007/JA, 17/3005/JA, 17/1873/JA, 17/3010/JA, 17/3009/JA,17/2618/JA,17/2998/JA,17/2994JA, 17/2614/JA, 17/2615/JA en 17/2993/JA, 23 februari 2018, beroep
Uitspraakdatum:23-02-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:  17/3007/JA, 17/3005/JA, 17/1873/JA, 17/3010/JA, 173009/JA,17/2618/JA,17/2998/JA,17/2994JA, 17/2614/JA, 17/2615/JA en 17/2993/JA

betreft: [klager]           datum: 23 februari 2018

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

[…], geboren op [1996], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 april 2017, drie uitspraken van 16 mei 2017, drie uitspraken van 6  juli 2017 en vier uitspraken van 10 juli 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting Het Keerpunt te Cadier en Keer,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 februari 2018, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.M. Penn, en […], directeur van Het Keerpunt, en […], juridisch adviseur.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagrechter

Het beklag betreft:

a. de tweede verlenging van het inkomstenprogramma van 8 tot en met 15 maart 2017 (beroep 17/3007/JA, klachtnummer J2017/74)

b. de start van het doseerprogramma op 15 maart 2017 (beroep 17/3005/JA, klachtnummer J2017/78)

c. het voortduren van het doseerprogramma van 24 tot en met 28 maart 2017 (beroep 17/1873/JA, klachtnummer J2017/107)

d. de verlenging van het doseerprogramma vanaf 28 maart 2017 (beroep 17/3010/JA, klachtnummer J2017/106)

e. de verlenging van het doseerprogramma vanaf 4 april 2017 (beroep 17/3009/JA, klachtnummer J2017/109)

f. het voortduren van  het doseerprogramma van 9 tot 13 april 2017 (beroep 17/2618/JA, klachtnummer J2017/125)

g. de verlenging van het doseerprogramma van 11 tot en met 18 april 2017 (beroep 17/2998/JA, klachtnummer J2017/124)

h. het voortduren van het doseerprogramma van 13 tot 16 april 2017 (beroep 17/2994/JA, klachtnummer J2017/121)

i. de verlenging van het doseerprogramma van 18 tot 25 april 2017 (beroep 17/2614/JA, klachtnummer J2017/131)

j. de verlenging van het doseerprogramma vanaf 28 april tot 2 mei 2017 (beroep 17/2615/JA, klachtnummer J2017/140)

k. de verlenging van het doseerprogramma van 2 tot 9 mei 2017 (beroep 17/2993/JA, klachtnummer J2017/139).

 

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in de klachten J2017/107, J2017/125, J2017/131 en J2017/140  en het beklag voor het overige ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

a. Na terugkeer uit De Hartelborgt is weer gestart met een inkomstenprogramma, ondanks dat men klager al kende. Klager zou bedreigingen hebben geuit. Volgens de directeur is het aan klager zelf te wijten dat het programma niet is aangepast. De inrichting had er echter voor moeten zorgen dat klager met andere jongeren op de ITA had kunnen samendraaien. De ITA is daar juist voor. Op de ITA moet een jongere minimaal met een andere jongere op de afdeling verblijven, omdat er anders alleen sprake is van isolement. Het programma is te vaak en onnodig verlengd. Als dat te maken heeft met personeelstekort, is dat een oneigenlijke grond.

c. Klager is het er niet mee eens dat hij niet-ontvankelijk is verklaard in klacht J2017/107 op de grond dat hij twee keer eenzelfde klacht heeft ingediend. Die andere klacht ziet op een andere periode. 

b. tot en met k. Voor klager is het verwarrend dat de inrichting in de beschikkingen heeft opgenomen dat hem een inkomstenprogramma is opgelegd, terwijl het gaat om een doseerprogramma, een term dat de wet niet kent maar volgens jurisprudentie een programma is als bedoeld in artikel 23, derde lid, Bjj. Verlengingen van het doseerprogramma zijn volgens de wet mogelijk. Een inkomstenprogramma mag volgens de wet niet langer dan drie weken duren. In maart 2017 lijkt er sprake van te zijn dat klager heeft meegewerkt, maar desondanks is een doseerprogramma opgelegd en telkens verlengd. Daardoor lijkt meer sprake te zijn geweest van ordemaatregelen dan van verlenging van een programma ter uitvoering van het perspectiefplan. De beklagrechter is niet ingegaan op klagers stelling dat het doseerprogramma niet op een ordemaatregel mag lijken en meer moet inhouden dan douchen, eten en luchten. In februari en maart 2017 heeft klager afwisselend aan activiteiten deelgenomen, maar nooit aan groepsactiviteiten. Hij heeft tot juli 2017 eigenlijk altijd alleen moeten draaien. Klager tilt er zwaar aan dat hij zo lang alleen heeft moeten draaien. Daardoor heeft hij zich erg eenzaam gevoeld en heeft hij in de put gezeten. Hij heeft destijds om overplaatsing gevraagd, maar zijn verzoek werd afgewezen. Uit onmacht en woede heeft hij toen geprobeerd personeelsleden van Het Keerpunt te beschadigen door hen vals te beschuldigen. Deze valse beschuldigingen heeft hij schriftelijk ook weer ingetrokken.

Klager verblijft nu op de ITA van Den Hey-Acker in Breda, waar hij van het begin af aan op de groep mag meedraaien en waar alles heel anders gaat dan op de ITA van Het Keerpunt. Klager krijgt straks onbegeleid verlof en is zonder bus naar de zitting gekomen. Hoe het in Het Keerpunt is gegaan heeft daarom duidelijk niet alleen aan klager gelegen.

Door en namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten tijde van klagers observatieverblijf op de FOBA van De Hartelborgt was een brief van klager ontvangen, waarin hij schreef dat hij zijn - zeer gedetailleerd beschreven - beschuldiging van drie medewerkers van Het Keerpunt van seksueel misbruik en invoer van contrabande, onterecht was. Bij terugkeer uit De Hartelborgt werd klager door de jongeren van zijn afdeling als een verrader gezien, omdat hij een andere jongere van zijn afdeling had betrokken in zijn verhalen in de genoemde brief, waarvan die andere  jongere afstand heeft gehouden. Dat was de reden om klager na terugkeer op 22 februari 2017 weer een inkomstenprogramma op te leggen. Van belang is ook dat klager vanuit de FOBA telefonisch contact met een medewerker van Het Keerpunt heeft gekregen door zich voor te doen als advocaat. Daarbij heeft klager gemeld dat hij bij terugkomst heel de ITA met personeel en al zou verbouwen. Gezien klagers houding en gedrag richting het personeel was het voor het personeel onmogelijk zich er op voorhand op voor te bereiden hoe klager zich bij terugkomst in Het Keerpunt zou gedragen. Het inkomstenprogramma is verlengd met het aanbod van opbouw. Daarna kreeg klager in een doseerprogramma weer  uren aangeboden die hij moest draaien om verder te komen in de opbouw, ter uitvoering van het perspectiefplan. Elke week is ingeschat of klager geschikt was om in combinatie met andere jongeren op de groep te verblijven en blokken te draaien. Wekelijks is met de gedragswetenschapper en het afdelingshoofd overlegd of het doseerprogramma gehandhaafd of aangepast zou kunnen worden. Ook is steeds geprobeerd met klager te overleggen. Een doseerprogramma kan in principe onbeperkt verlengd worden. Dat was niet de wens van de inrichting, maar is volgens de wet wel mogelijk. Klager heeft vanwege zijn weigering om aan activiteiten en uitvoering van zijn perspectiefplan deel te nemen alleen moeten draaien. Hij heeft vele contactmomenten met het personeel geweigerd, waardoor onvoldoende inschatting kon worden gemaakt. Verder speelde mee dat eind maart 2017 was vernomen dat klager een medewerker heeft willen gijzelen om uit de inrichting te kunnen vluchten. Als wel afspraken gemaakt konden worden, leidde dat tot passief agressief gedrag. Klager accepteerde wel de opbouw met contactmomenten, maar vaak vond daarna weer terugval in de oude situatie plaats waarin hij niet voldeed aan de afspraken en niet tot de gewenste opbouw kon worden gekomen. Na RSJ 23 december 2016, 16/3609/JA zijn de formulieren uit het standaardsysteem van DJI  na het printen handmatig gewijzigd, omdat het inkomstenprogramma en het doseerprogramma in dat systeem ontbreken. Dat is vervolgens niet altijd correct gebeurd, wat begrijpelijkerwijs voor klager zeer frustrerend zal zijn. Na RSJ 13 juni 2017, 17/0450/JA is de inrichting er toe overgegaan de juiste wettelijke terminologie te gaan gebruiken: een doseerprogramma ex artikel 23, derde lid, Bjj in plaats van een inkomstenprogramma ex artikel 23, eerste lid Bjj.

De duur van een doseerprogramma is normaliter een week. In klagers geval heeft het voortduren van het doseerprogramma vanwege zijn gedrag uitzonderlijk lang geduurd.

 

3.         De beoordeling

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in klacht J2017/131 betreffende het doseerprogramma van 18 tot en met 24 april 2017 (waartegen beroep 17/2614/JA is gericht) onder verwijzing naar haar uitspraak waarbij klacht J2017/121 ongegrond is verklaard (waartegen beroep 17/2994/JA is gericht). Laatst vermelde klacht heeft echter betrekking op de duur van het doseerprogramma van 13 tot en met 16 april 2017. Klager had daarom moeten worden ontvangen in klacht J2017/131. De beroepscommissie zal daarom doen wat de beklagrechter had behoren te doen, klager ontvangen in deze klacht en  deze klacht inhoudelijk beoordelen.

De ongegrondverklaring van klacht J2017/121 kan geen stand houden, nu deze klacht betrekking heeft op het doseerprogramma van 13 tot en met 16 april 2017, en deze periode valt onder de periode waarop klacht J2017/124 betrekking heeft, welke klacht door de beklagrechter ongegrond is verklaard (waartegen beroep 17/2998/JA is gericht). Laatst vermelde klacht heeft namelijk betrekking op de verlenging van het doseerprogramma van 11 tot en met 18 april 2017. De beroepscommissie zal klager daarom alsnog niet-ontvankelijk verklaren in klacht J2017/121.

Verder heeft de beklagrechter klager niet-ontvankelijk verklaard in klacht J2017/125 betreffende het doseerprogramma van 9 tot en met 13 april 2017 (waartegen beroep 17/2618/JA is gericht) onder verwijzing naar haar uitspraak waarbij klacht J2017/124 ongegrond is verklaard (waartegen beroep 17/2998/JA is gericht). Laatst vermelde klacht heeft betrekking op het doseerprogramma van 11 tot en met 18 april 2017. De verwijzing naar klacht J 2017/124 is daarom onjuist. Verwezen had moeten worden naar de uitspraak waarbij  klacht J2017/109 betreffende de verlenging van het doseerprogramma van 4 tot en met 11 april 2017 ongegrond is verklaard (waartegen beroep 17/3009/JA is gericht). Beroep 17/2817/JA zal daarom ongegrond worden verklaard met wijziging van gronden.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in klacht J2017/107 betreffende het doseerprogramma van 24 tot en met 28 maart 2017 (waartegen beroep 17/1873/JA is gericht) onder verwijzing naar haar uitspraak waarbij  klacht 2017/106 ongegrond is verklaard. Laatst vermelde klacht heeft echter betrekking heeft op een andere periode, namelijk het doseerprogramma vanaf 28 maart 2017 (waartegen beroep 17/3010/JA is gericht). Klager had daarom in zijn klacht J2017/107 moeten worden ontvangen.

Hetzelfde geldt voor de klacht J2017/140 betreffende het doseerprogramma vanaf 28 april 2017 (waartegen beroep 17/2615/JA is gericht). De beklagrechter heeft klager in die klacht niet-ontvankelijk verklaard onder verwijzing naar haar uitspraak waarbij de klacht J2017/139 betreffende het doseerprogramma vanaf 2 mei 2017 ongegrond is verklaard (waartegen beroep 17/2993/JA is gericht), terwijl beide klachten betrekking hebben op opeenvolgende periodes van het doseerprogramma.

De beroepscommissie zal daarom doen wat de beklagrechter had behoren te doen, klager ontvangen in de klachten en deze klachten inhoudelijk beoordelen.

 

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie als volgt.

Bij RSJ 23 februari 2018, 17/2973/JA, 17/2974/JA, 17/2975/JA, 17/2977/JA, 17/2978/JA,17/2302/JA heeft de beroepscommissie klagers beroepen tegen de ongegrondverklaring van zijn klachten over verlenging van het aan hem opgelegde doseerprogramma vanaf 5 tot en met 23 januari ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat naar aanleiding van geweldsincidenten in november 2016 aan klager en zijn groepsgenoten een doseerprogramma is opgelegd omdat het met het oog op de stabiliteit van de afdeling niet mogelijk was hen gecombineerd op de groep te laten verblijven dan wel aan activiteiten te laten deelnemen. In dat programma zijn, ook aan klager, uren aangeboden die hij moest draaien om ter uitvoering van het perspectiefplan via een geleidelijke opbouw en positief gedrag naar gecombineerd draaien met een of meer jongens van zijn afdeling te kunnen komen. Telkens is daarbij ingeschat of klager geschikt was om in combinatie met een of meer andere jongeren op de groep kon verblijven en aan blokken kon deelnemen. Voorts is overwogen dat voldoende aannemelijk is dat klager niet of onvoldoende aan dat programma heeft meegewerkt, waardoor het noodzakelijk was het doseerprogramma te verlengen.

Vast staat dat klager vervolgens ter observatie in de FOBA van De Hartelborgt heeft verbleven en na terugkeer in Het Keerpunt op 22 februari 2017 in een inkomstenprogramma als bedoeld in artikel 23, eerste lid, Bjj is geplaatst. Dit inkomstenprogramma is conform de wet tweemaal met een week verlengd.

In beroep is aan de orde de tweede verlenging van het inkomstenprogramma van 8 tot en met 15 maart 2017, alsmede het met ingang van 15 maart 2017 opleggen van een doseerprogramma, alsmede verlengingen daarvan vanaf 24 maart tot en met 9 mei 2017.

Op grond van de stukken en het behandelde ter zitting is voldoende aannemelijk dat het inkomstenprogramma bedoeld was ter voorbereiding van klagers onderbrenging op de groep en ten behoeve van de vaststelling van het perspectiefplan. De FOBA had geadviseerd tot ‘ambulante Forca’. Voorts speelde mee dat klager door zich als advocaat voor te doen vanuit De Hartelborgt telefonisch contact met Het Keerpunt heeft opgenomen en bedreigingen jegens de ITA-afdeling en het personeel van Het Keerpunt heeft geuit; hij  medewerkers van Het Keerpunt ten onrechte heeft beschuldigd van onder meer seksueel misbruik en dat klager daarbij een jongere van zijn groep heeft betrokken waardoor klager door de groep als een verrader werd gezien. In het inkomstenprogramma was sprake van een opbouwprogramma waarbij het de bedoeling was dat klager in toenemende mate zou gaan deelnemen aan activiteiten. Het ging daarbij om kwartiertjes verblijf op de groep met uitbouw per dag. Het inkomstenprogramma is op 8 maart 2017 met een week verlengd, omdat dit in overleg met de gedragswetenschapper noodzakelijk werd geacht omdat klager niet meewerkte aan het opbouwen van een behandelrelatie en het werken aan doelen daar hij medewerking aan Forca weigerde en zijn communicatie beperkte tot instructie aan de groepsleiding om dit of dat voor hem te doen. Deze beslissing kan in het licht van klagers gedrag bezien niet in strijd met de wet en evenmin onredelijk of onbillijk worden geacht. 

Voorts is voldoende aannemelijk dat klager, zoals ook in de beschikking tot het opleggen van het doseerprogramma en de beschikkingen tot verlenging daarvan is vermeld, kennelijk tot de voorzichtige kentering begin mei 2017 niet of onvoldoende aan dat programma heeft meegewerkt, waardoor het steeds noodzakelijk was het doseerprogramma te verlengen.  Zo staat in de beschikking van 15 maart 2017 vermeld dat klager nog steeds niet meewerkt waardoor het opbouwen van een behandelrelatie niet aan de orde is. In de beschikking van 21 maart 2017 staat vermeld dat klager weigert te communiceren en zich geheel aan de behandeling onttrekt om een overplaatsing te bereiken of een door hem onwenselijk geachte plaatsing in een tbs-inrichting te voorkomen. In de beschikking van 28 maart 2017 staat dat klager niet spreekt met de gedragswetenschapper van Het Keerpunt en de gedragsdeskundige ‘Forca ambulant’; dat hij met de groepsleiding uitsluitend via instructie en klachten communiceert; alsmede dat het weigeren van elke medewerking niet in het belang van klagers geestelijke of lichamelijke ontwikkeling is en ook niet in het belang van het opstellen en uitvoeren van een perspectiefplan is. Pas in de beschikking van 4 april 2017 staat vermeld er een begin van meewerken is waarop een gesprekkencyclus is gestart, maar blijkens de beslissingen van 18 en 25 april 2017 zijn begeleidings- en behandelingsgesprekken echter nog steeds niet van de grond gekomen. In de beschikking van 2 mei 2017 staat dat voortzetting van een opbouw nog steeds noodzakelijk is omdat klager weigert de helft van de hem aangeboden blokken mee te draaien en dat de komende twee dagen worden gebruikt om het programma aan te passen om tot uitbreiding van uren te kunnen komen. In de beschikking van 9 mei 2017 staat dat een begin van contact aan het ontstaan is, dat opbouw van uren is gestart en de begeleidings- en behandelrelatie stap voor stap kan worden opgebouwd. In het licht van de beschreven houding, opstelling en gedragingen van klager faalt zijn betoog dat de duur van het doseerprogramma niet alleen aan hem heeft gelegen en het personeel van de ITA van Het Keerpunt meer had moeten doen om hem in beweging te krijgen. De bestreden beslissingen zijn in dat licht bezien niet onredelijk of onbillijk.

De beroepen zullen daarom ongegrond worden verklaard. 

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter betreffende klacht J2017/121 en verklaart klager daarin niet-ontvankelijk.

De beroepscommissie verklaart beroep 17/2618/JA ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter betreffende klacht J2017/125 met wijziging van gronden.

Zij vernietigt de uitspraken met de klachtnummers J2017/107, 131 en 140 en verklaart klager daarin alsnog ontvankelijk, maar verklaart deze klachten ongegrond.

Zij verklaart de overige beroepen ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraken van de beklagrechter.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, prof. dr. F. Boer en drs. H. Heddema, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 23 februari 2018.

 

 

                         

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven