nummer: 17/2973/JA, 17/2974/JA, 17/2975/JA, 17/2977/JA, 17/2978/JA,17/2302/JA
betreft: [klager] datum: 23 februari 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van
[…], geboren op [1996], verder te noemen klager,
gericht tegen vijf uitspraken van 26 juni 2017 en een uitspraak van 3 juli 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting Het Keerpunt te Cadier en Keer,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 6 februari 2018, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.M. Penn, en […], directeur van Het Keerpunt, en […], juridisch adviseur.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagrechter
Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft het inkomsten/doseerprogramma in de periode van de eerste week van januari 2017 tot en met 23 januari 2017 (J2017/04, J2017/17, J2017/18, J2017/30, J2017/31 en J2017/34).
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in klacht 2017/34 en het beklag voor het overige inhoudelijk ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is na binnenkomst in Het Keerpunt op 30 augustus 2016 direct in een inkomstenprogramma geplaatst dat tweemaal is verlengd. Na drie weken mocht klager individueel naar fitness en naar school waar hij alleen met de juf was. Klager heeft ongeveer tien weken, tot de laatste beschikking in februari 2017, niet verbleven in een groep van twee jeugdigen en 23 uur per dag op zijn kamer verbleven. Dit is in strijd met de wet. Klager verwijst in dit verband naar RSJ 23 december 2016, 16/3909/JA. Volgens de directeur was sprake van een doseerprogramma als bedoeld in artikel 23, derde lid, Bjj. Het aan klager opgelegde doseerprogramma had echter meer het karakter van een ordemaatregel. Een doseerprogramma moet meer inhouden dan alleen eten, douchen en luchten. In dit verband wordt verwezen naar RSJ 18 december 2009, 09/2702/JA. Uit de stukken blijkt niet dat de directeur er alles aan heeft gedaan om te voorkomen dat klager alleen op de afdeling moest verblijven. Klager tilt er zwaar aan dat hij zo lang alleen heeft moeten draaien. Daardoor heeft hij zich erg eenzaam gevoeld en heeft hij in de put gezeten.
Klager heeft ook in de periode waar klacht J2017/34 (beroep 17/2302/JA) op ziet alleen gedraaid terwijl andere jongeren van zijn groep geen sanctie hadden. Klager kan ook in deze klacht worden ontvangen, omdat - anders dan de beklagrechter heeft overwogen - niet is gebleken dat klager twee keer dezelfde klacht zou hebben ingediend.
In februari en maart 2017 heeft klager afwisselend aan activiteiten deelgenomen, maar nooit aan groepsactiviteiten.
Klager verblijft nu op de ITA van Den Hey-Acker in Breda, waar hij van het begin af aan op de groep mag meedraaien en waar alles heel anders gaat dan op de ITA van Het Keerpunt. Klager krijgt straks onbegeleid verlof en is zonder bus naar de zitting gekomen. Hoe het in Het Keerpunt is gegaan heeft daarom duidelijk niet alleen aan klager gelegen.
Door en namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft vanaf zijn binnenkomst op 30 augustus 2016 gedurende drie weken op een inkomstenprogramma verbleven ter voorbereiding van de beslissing over zijn onderbrenging in de groep en ten behoeve van vaststelling van een perspectiefplan. Vervolgens is klager in een normaal opbouwprogramma van de ITA gekomen. Na ernstige geweldsincidenten op de ITA in november 2016 is besloten aan de jongeren, waaronder klager, een doseerprogramma als bedoeld in artikel 23, derde lid, Bjj op te leggen. Daarin verbleef klager gedurende zijn activiteiten alleen op de groep en werd via opbouw gestreefd naar deelname aan activiteiten met een of meer jongens. Het was met het oog op de stabiliteit van de afdeling niet mogelijk de jongeren op de ITA gecombineerd te laten draaien of hen elders te plaatsen. Klager kreeg daarom in het doseerprogramma uren aangeboden die hij moest draaien om verder te komen in de opbouw, ter uitvoering van het perspectiefplan. Daarbij is elke week ingeschat of klager geschikt was om in combinatie met andere jongeren op de groep te verblijven en blokken te draaien. Wekelijks is met de gedragswetenschapper en het afdelingshoofd overlegd of het doseerprogramma gehandhaafd of aangepast zou kunnen worden. Ook is steeds geprobeerd met klager te overleggen. Een doseerprogramma kan in principe onbeperkt verlengd worden. Dat was niet de wens van de inrichting, maar volgens de wet wel mogelijk. Klager heeft vanwege zijn weigering om aan activiteiten deel te nemen alleen moeten draaien. Hij heeft vele contactmomenten met het personeel geweigerd, waardoor onvoldoende inschatting kon worden gemaakt. Als wel afspraken gemaakt konden worden, leidde dat tot passief agressief gedrag. Klager accepteerde wel de opbouw met contactmomenten, maar vaak vond daarna weer terugval in de oude situatie plaats waarin hij niet voldeed aan de afspraken en niet tot de gewenste opbouw kon worden gekomen.
Na RSJ 23 december 2016, 16/3609/JA zijn de beschikkingsformulieren uit het standaardsysteem van DJI na het printen handmatig gewijzigd, omdat het inkomstenprogramma en het doseerprogramma in dat systeem ontbreken. Dat is vervolgens niet altijd correct gebeurd, wat begrijpelijkerwijs voor klager zeer frustrerend zal zijn. Na RSJ 13 juni 2017, 17/0450/JA is de inrichting er toe overgegaan de juiste wettelijke terminologie te gaan gebruiken: een doseerprogramma ex artikel 23, derde lid, Bjj in plaats van een inkomstenprogramma ex artikel 23, eerste lid Bjj.
3. De beoordeling
Bij RSJ 13 juni 2017, 17/0450/JA heeft de beroepscommissie een eerder beroep van klager betreffende zijn klacht over het ‘alleen draaien’ op de ITA op basis van de haar op dat moment beschikbare gegevens - waarin geen sprake was van een inkomstenprogramma en/of doseerprogramma - gegrond verklaard en een tegemoetkoming toegekend over de periode van 3 oktober 2016 tot 5 januari 2017. Klacht 2017/4 ziet op de eerste week van 2017 en valt derhalve tot 5 januari 2017 onder de periode waarop voornoemde uitspraak betrekking heeft. Klager kan om die reden niet in beroep 17/2973/JA worden ontvangen voor zover dat ziet op het doseerprogramma tot 5 januari 2017, maar wel daarin worden ontvangen voor zover dat ziet op het voortduren van het doseerprogramma op 5 en 6 januari 2017.
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in klacht J2017/34 betreffende het doseerprogramma van 20 tot en met 23 januari 2017 onder verwijzing naar haar uitspraak betreffende de klacht 2017/32. Het secretariaat van de beroepscommissie heeft bij navraag bij de secretaris van de beklagcommissie bij Het Keerpunt vernomen dat laatst vermeld klachtnummer echter betrekking heeft op een andere jongere dan klager, en dat het juiste klachtnummer vermoedelijk 2017/31 had moeten zijn. Klager heeft beroep ingediend tegen de uitspraak van de beklagrechter op die klacht (beroep 17/2978/JA), welke klacht ziet op het doseerprogramma van 16 tot en met 21 januari 2017, dus voornamelijk op de periode die vooraf gaat aan de periode waarop klacht J2017/34 ziet. De beroepscommissie zal klager daarom ontvangen in klacht J2017/34, deze klacht aanmerken als een aanvulling op klacht 2017/31, en ook deze klacht inhoudelijk beoordelen.
Op grond van de stukken en het behandelde ter zitting stelt de beroepscommissie vast dat thans - anders dan ten tijde van de behandeling van beroep 17/0450/JA ter zitting van 20 april 2017 - duidelijk is geworden dat ten aanzien van klager sprake is geweest van een opgelegd inkomstenprogramma als bedoeld in artikel 23, eerste lid, Bjj dat na verlenging is gevolgd door een doseerprogramma als bedoeld in artikel 23, derde lid, Bjj, dat ingevolge het vierde lid van dat artikel wekelijks is verlengd. Klagers situatie is daarom niet vergelijkbaar met die van de jongere op wie RSJ 23 december 2016, 16/3609/JA betrekking heeft.
Met betrekking tot de duur van het doseerprogramma van 5 tot en met 23 januari 2017 wordt inhoudelijk het volgende overwogen.
Op grond van de stukken en het behandelde ter zitting staat vast dat klager en zijn groepsgenoten naar aanleiding van geweldsincidenten in november 2016 een doseerprogramma is opgelegd omdat het met het oog op de stabiliteit van de ITA-afdeling niet mogelijk was hen gecombineerd op de groep te laten verblijven dan wel aan activiteiten te laten deelnemen. In dat programma zijn, ook aan klager, uren aangeboden die hij moest draaien om ter uitvoering van het perspectiefplan via een geleidelijke opbouw en positief gedrag naar gecombineerd draaien met een of meer jongens van zijn afdeling te kunnen komen. Telkens is daarbij ingeschat of klager geschikt was om in combinatie met een of meer andere jongeren op de groep kon verblijven en aan blokken kon deelnemen. Voldoende aannemelijk is dat klager niet of onvoldoende aan dat programma heeft meegewerkt, waardoor het noodzakelijk was het programma te verlengen, ook in de maand januari 2017. Daarom kan klager niet worden gevolgd in zijn betoog dat meer sprake is geweest van een ordemaatregel en dat de duur van het doseerprogramma niet alleen aan hem heeft gelegen. Het beroep op RSJ 18 december 2009, 09/2702/JA faalt, nu daarin sprake was van een andere situatie dan die van klager.
De beroepen en klacht 2017/34 zullen daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen, op beroep 17/2302/JA betreffende beklag 2017/34 na en beroep 17/2973/JA voor zover dat ziet op de periode van de eerste week van januari 2017 tot 5 januari 2017, ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraken van de beklagrechter.
Zij verklaart klager niet-ontvankelijk in beroep 17/2973/JA, voor zover dat ziet op de op de periode van de eerste week van januari 2017 tot 5 januari 2017.
Zij vernietigt de uitspraak van de beklagrechter op beklag 2017/34, verklaart klager alsnog ontvankelijk in dat beklag, maar verklaart dat beklag ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, prof. dr. F. Boer en drs. H. Heddema, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 23 februari 2018.
secretaris voorzitter