Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3769/GA, 13 februari 2018, beroep
Uitspraakdatum:13-02-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         17/3769/GA

Betreft:            [klager]            datum: 13 februari 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[klager], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 3 november 2017 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 januari 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klager en namens de p.i. Vught, […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur, […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur en […], juridisch medewerker. Als toehoorder was ter zitting aanwezig mr. P.N.E. Plooij, secretaris bij het secretariaat van de Raad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 3 november 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

 

2.         De standpunten

Door klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager wordt bedreigd door leden van de [naam organisatie]. De brievenbus van zijn flat is eruit geblazen door vuurwerk en er is regelmatig bij hem thuis ingebroken. Daarom is klager in een zogenoemde citybox gaan slapen. De dwangmedicatie wordt opgelegd zodat hij niet meer helder in staat is om zichzelf te verdedigen tegen het uiterst criminele behandelplan van de p.i. Vught. Daarnaast gaat het de laatste paar maanden goed met klager. Sinds klager dwangmedicatie heeft gekregen, is het getreiter gestopt.

Klager heeft ter zitting een groot aantal stukken overgelegd waarvan de beroepscommissie kennis heeft genomen en welke thans deel uitmaken van de onderhavige zaak.

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft tijdens het horen door de directeur bij het opstarten van de procedure van de a-dwangbehandeling opmerkingen gemaakt over het inrichtingspersoneel, welke geïnfiltreerd zouden zijn door [naam organisatie]. De directeur herkent hierin hetgeen de psychiater omtrent klager heeft opgeschreven. Het is van belang voor klager dat er een bestendige behandeling is voor de langere termijn. Op basis van de adviezen van de psychiaters is de directeur ervan overtuigd de juiste beslissing te hebben genomen omtrent het starten van een a-dwangbehandeling. Klager stelt dat hij geen medicatie nodig heeft, maar indien hij geen medicatie krijgt, komt hij op enig moment in de problemen. Er zijn mogelijkheden aanwezig om de medicatie te continueren nadat de detentie van klager is beëindigd.

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw vindt als uiterste middel geneeskundige behandeling plaats, voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (a-dwangbehandeling).

De directeur heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. In navolging van het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw heeft de directeur de verklaringen van die psychiaters overgelegd.

Uit de verklaringen van de psychiaters en het uittreksel uit het behandelplan komt het volgende naar voren. Klager is bekend met schizofrenie van het paranoïde type. Hij is eenmaal in het PPC in Amsterdam en eenmaal in het PPC in Scheveningen opgenomen geweest, alwaar een dwangbehandeling werd opgestart. Vanaf januari 2017 is hij opgenomen in het PPC Vught nadat hij op de extra zorgvoorziening afdeling niet meer hanteerbaar was vanwege het psychotische beeld en zich niet begeleidbaar opstelde. Klager was in het begin van de opname nog in staat om zijn eigen cel en zelfzorg op orde te houden, echter na enkele maanden vervuilde hij zichzelf en zijn omgeving. Hij is overgeplaatst naar een andere afdeling, waar het nog steeds lastig vol te houden is voor klager. Zijn zelfzorg verslechtert en klager barricadeert de deur.

De behandelend psychiater stelt dat thans bij klager sprake is van een chronisch paranoïde psychotisch beeld in het kader van schizofrenie met een uitgebreid paranoïde waansysteem, akoestische hallucinaties en beperkingen in executieve functies. Het gevaar is aanwezig dat klager met hinderlijk gedrag agressie van derden zal oproepen, nu klager vanuit zijn psychotische belevingen het conflict aangaat met diegenen die hij vanuit zijn psychotische belevingswereld verdenkt van allerhande zaken. Voorts is het gevaar aanwezig dat klager maatschappelijk te gronde gaat, nu klager niet in staat is om zijn eigen leven te organiseren en zonder duidelijke externe structuur dreigt maatschappelijke teloorgang en tevens is het gevaar dat klager zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen aanwezig.

Minder ingrijpende maatregelen zijn niet gelukt, nu het niet is gelukt om overeenstemming te bereiken over de diagnostiek en de noodzaak tot het accepteren van antipsychotische medicatie.

Zowel de behandelend psychiater als de niet bij de behandeling betrokken psychiater adviseren de directeur om a-dwangbehandeling toe te passen.

Gelet op het vorenstaande en alles in onderling verband bezien en afgewogen, is de totstandkoming van de bestreden beslissing voldoende zorgvuldig en inzichtelijk. De behandelend psychiater en de psychiater die niet bij zijn behandeling betrokken is, hebben een psychiatrische stoornis vastgesteld. Op goede gronden is aannemelijk dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

De beroepscommissie overweegt daarbij voorts dat zicht moet zijn op de voortgang van de behandeling en dat de continuïteit gewaarborgd dient te worden (ook na beëindiging van de detentie van klager), maar dat zulks niet inhoudt dat de inrichting thans niet de zorgplicht heeft om klager reeds, zoals thans ook gebeurt, op dit moment al te behandelen.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 13 februari 2018.

 

                                

 

 

                        secretaris                                                                  voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

Naar boven