Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3250/GA, 5 februari 2018, beroep
Uitspraakdatum:05-02-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         17/3250/GA

Betreft:            [klager]            datum: 5 februari 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.A.S. Maduro, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 september 2017 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 december 2017, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.A.S. Maduro, […] en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteuren van de p.i. Vught.

Op 7 december 2017 heeft de directeur van voormelde inrichting een aanvullend stuk overgelegd. Een kopie hiervan is ter informatie aan klager en diens raadsman verzonden. Op 14 december 2017 heeft de directeur een uittreksel van klagers behandelplan overgelegd. Een kopie hiervan is ter informatie aan klager en diens raadsman verzonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 20 september 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager wil op vrijwillige basis zijn medicatie innemen. Volgens personeel zou klager dan zijn medicatie echter niet innemen. Er moet worden onderzocht of minder ingrijpende middelen voorhanden zijn. Een maand geleden heeft hij in het Pieter Baan Centrum (PBC) verbleven. De dosering is toen afgebouwd. Op dit moment neemt klager een vergelijkbare dosis in. Klager wil dat de medicatie nog verder wordt afgebouwd. Indien met hem afspraken over het innemen van medicatie worden gemaakt, zal hij zich hieraan houden. Doordat de medicatie door middel van een naald wordt toegediend, heeft hij rugklachten en zitten zijn spieren vast. In het PBC heeft klager in een strafcel gezeten. Sindsdien gaat het beter. Ter zitting geeft klager desgevraagd toestemming voor het overleggen van het behandelplan door de directeur aan de beroepscommissie.

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft de orale medicatie eerst geweigerd. Er is toen met een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw (verder: b-dwangbehandeling) gestart. Daarna was klager nog steeds niet bereid zijn medicatie vrijwillig in te nemen. Vervolgens is de bestreden beslissing genomen. Tijdens klagers verblijf in het PBC is de dosering verlaagd. Bij terugkomst in het PPC van de p.i. Vught is deze dosering overgenomen. Of toen gesproken is over de wijze van innemen is niet bekend. De directeur kan dit nog navragen. Bij medicatie is het van belang dat deze adequaat wordt ingenomen. De mededeling dwangbehandeling is op

20 september 2017 aan klager overhandigd. Op 22 september 2017 is gestart met de uitvoering van de dwangbehandeling. De directeur verklaart desgevraagd niet te weten waarom de 72-uurs termijn niet in acht is genomen. In de verklaring van de onafhankelijk psychiater wordt met betrekking tot de subsidiariteit verwezen naar de verklaring van de behandelend psychiater.

 

3.         De beoordeling

De beroepscommissie heeft eerder overwogen dat bij de tenuitvoerlegging van een beslissing tot het toedienen van dwangmedicatie uit het oogpunt van rechtsbescherming een tijdsperiode van 72 uur in acht dient te worden genomen tussen het nemen van de definitieve beslissing tot dwangbehandeling en de daadwerkelijke uitvoering van die beslissing. Op deze manier wordt voorzien in de mogelijkheid schorsing te verzoeken tegen een dergelijke beslissing (vergelijk RSJ 9 oktober 2014, 14/1982/GA).

In het onderhavige geval is de bestreden beslissing genomen op 20 september 2017. Het daadwerkelijk toedienen van dwangmedicatie heeft plaatsgevonden op 22 september 2017. Aan de termijn van 72 uur is derhalve geen uitvoering gegeven. Nu niet is gebleken dat de noodzaak hiertoe bestond, is klager onvoldoende in de gelegenheid gesteld voorafgaand aan de dwangbehandeling een rechtsmiddel aan te wenden. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager en zij zal deze – gelet op de in soortgelijke gevallen toegekende financiële tegemoetkoming – vaststellen op € 25,=.

De beroepscommissie ziet geen aanleiding voor het toekennen van een hogere tegemoetkoming aan klager. Zij overweegt hiertoe als volgt. De directeur heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. In navolging van artikel 46e, tweede lid, van de Pbw heeft de directeur de verklaringen van die psychiaters overgelegd. Voorts heeft de directeur, met toestemming van klager, (een uittreksel van) het behandelplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van dwangbehandeling met medicatie ten aanzien van klager is vermeld.

Uit de verklaringen van de psychiaters en het uittreksel uit het behandelplan komt het volgende naar voren.

Bij klager is sprake van een psychotische stoornis, middelenmisbruik en mogelijk een verstandelijke beperking. Er is sprake van gevaar dat klager een ander van het leven beroofd of hem ernstig lichamelijk letsel toebrengt. Klagers justitiële voorgeschiedenis bevat veel geweldsdelicten. Klager heeft vanuit een psychotische toestand een personeelslid aangevallen en naar hem een hard voorwerp gegooid en hem geslagen. Klager heeft toen onder dwang antipsychotica toegediend gekregen en is in een afzonderingscel geplaatst. Er is nog steeds sprake van psychotische symptomen, waarvoor klager, ook na het ondergaan van een b-dwangbehandeling, niet vrijwillig medicatie wenst in te nemen. Gelet op de aard van de aan het gevaar ten grondslag liggende aandoening zijn geen alternatieven beschikbaar. Hij weigert de aangeboden medicatie die oraal ingenomen kon worden. Met klager is tevergeefs meermalen gesproken over het nut en de noodzaak van het gebruik van antipsychotica. Antipsychotica hebben als doel agressie te temperen en psychose terug te dringen.

Zowel de behandelend psychiater als de niet bij de behandeling betrokken psychiater adviseert de directeur a-dwangbehandeling toe te passen.

Gelet op het vorenstaande en alles in onderling verband bezien en afgewogen, is de totstandkoming van de bestreden beslissing voldoende zorgvuldig en inzichtelijk. De behandelaar en de psychiater die niet bij zijn behandeling betrokken is, hebben een psychiatrische stoornis vastgesteld. Op goede gronden is aannemelijk dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur bij klager dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan daarom niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

De beroepscommissie overweegt ten overvloede dat het aanbeveling verdient dat de psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken was, in zijn verklaring een eigen afweging met betrekking tot de subsidiariteit maakt en niet slechts naar de verklaring van de behandelend psychiater verwijst.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het niet in acht nemen van voornoemde termijn van 72 uur gegrond en vernietigt in zoverre de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. drs. J.P. Meesters, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 5 februari 2018

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven