Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2833/GA, 22 januari 2018, beroep
Uitspraakdatum:22-01-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/2833/GA

 

betreft: [klager]            datum: 22 januari 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van,

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 augustus 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager en de directeur hebben, met bericht, geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 28 november 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft:

a. het handelen en nalaten van de directeur naar aanleiding van een verzoek van klager van 14 december 2016, herhaald op 2 januari 2017, om (schriftelijke) informatie en stukken (PB 2017/8);
b. het handelen en nalaten van de directeur naar aanleiding van een verzoek van klager van 17 mei 2017, om (schriftelijke) informatie en stukken (PB 2017/32).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt, zakelijk weergegeven, toegelicht.

De beklagrechter heeft klager ten onrechte niet-ontvankelijk in zijn klachten verklaard. De beklagrechter schaart een klacht te pas en te onpas onder de noemer ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ als bedoeld in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waaronder observatie in het PBC valt. Klagers klacht met kenmerk 2017/8 gaat over het nalaten van de directeur tot het op zijn minst verstrekken van een ontvangstbevestiging naar aanleiding van naar zijn penitentiaire inrichting verzonden stukken en het nalaten van doorsturen van die stukken. Klager heeft conform de wettelijk voorgeschreven wijze (artikel 61, eerste lid, van de Pbw) zijn beklag gedaan en is een gedetineerde in de zin van de Pbw (artikel 1, aanhef en onder e). Klagers klacht met kenmerk 2017/32 betreft het nalaten tot het verstrekken van de door klager per brief van 17 mei 2017 verzochte informatie en het nalaten van het doorzenden van de aan die brief gehechte brieven. De directeur heeft dit ten onrechte opgevat als een rechtstreeks verzoek tot verstrekking van (onderliggende) rapportages. Klager heeft hiertegen tijdig beklag ingediend.

De directeur heeft daarop als volgt schriftelijk gereageerd.

Klager verwijt het PBC in zijn klacht met kenmerk 2017/8 dat verzuimd is om hem op de hoogte te stellen van het vertrek uit het PBC van de psychiater die over hem heeft gerapporteerd en dat zijn brieven niet naar haar zouden zijn doorgestuurd. Tevens heeft klager in zijn klacht met kenmerk 2017/32 geklaagd over het feit dat op 6 juni 2017 is besloten de door hem opgevraagde informatie niet te verstrekken. Klager is door de beklagrechter niet-ontvankelijk in zijn klachten verklaard omdat geen sprake is van beklagwaardige beslissingen als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De directeur verzoekt de beroepscommissie deze beslissing te handhaven. De beroepscommissie heeft klager in vergelijkbare klachten niet-ontvankelijk verklaard, zie RSJ 25 april 2017, 16/3953/GA. Klager geeft in zijn toelichting van 13 november 2017 voorbeelden van geneeskundige handelingen die onder de reikwijdte van de Pbw zouden kunnen vallen. Deze voorbeelden betreffen echter situaties waarin veelal geen andere rechtsgang openstaat en die niet vergelijkbaar zijn met onderhavige klachten.

 

3.         De beoordeling

feiten

Klager heeft de volgende schriftelijke verzoeken aan de directeur van het PBC gedaan.

Per brief van 14 december 2016, herhaald op 2 januari 2017:

-opvraagverzoek naar het tijdens zijn opname bij het PBC ingediende schriftelijke pleidooi. Deze heeft klager op 28 april 2014 als reactie op de inzage in de conceptversie van het psychiatrisch rapport opgemaakt opdat deze integraal verwerkt kon worden in het definitieve psychiatrisch (deel)rapport.
-daarnaast verzoekt klager om schriftelijke gegevens (met name aanwezigheidslijst) betreffende de wekelijks gehouden groepsgesprekken in de periode van 13 maart 2014 tot 30 april 2014. Deze verzoeken zijn rechtstreeks gericht aan mevrouw De V., werkzaam als forensisch psychiater en voorheen als Hoofd psychiatrie en Hoofd medische zorg bij het PBC.

Per brief van 17 mei 2017:

-klager verzoekt hem kenbaar te maken wat het werkadres is van de psycholoog, de heer Van H. en de psychiater mevrouw De V. Indien niet beschikbaar dan het verzoek om hun woonadressen te verstrekken.
-secundair het verzoek om de bij deze brief gevoegde, aan de hiervoor genoemde deskundigen gerichte brieven, rechtstreeks aan hen te versturen zodat het verzoek hen tijdig bereikt.
-het verzoek om aan klager kenbaar te maken wie de psychomotorisch onderzoeker is die over klager heeft gerapporteerd tijdens zijn tweede opname. Tevens het verzoek om de bij deze brief gevoegde, aan de onderzoeker gerichte, brief aan hem te overleggen.

De directeur heeft niet gereageerd op klagers verzoek van 14 december 2016. Op het verzoek van 17 mei 2017 is gereageerd met een brief van 6 juni 2017 waarin is aangegeven dat op herhaalde verzoeken van klager niet meer inhoudelijk wordt gereageerd en dat klager de onderzoekers kan bereiken met de contactgegevens zoals bekend in de (tucht)procedures waarin klager de onderzoekers heeft betrokken.

 

regelgeving

In artikel 60 van de Pbw is het volgende bepaald:

1 Een gedetineerde kan bij de beklagrechter beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing.
2 Met een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een verzuim of weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn verzuimd of geweigerd, indien niet binnen de wettelijke of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn een beslissing is genomen.
3. (…)

 

Op grond van artikel 61, eerste lid, van de Pbw doet de gedetineerde beklag door de indiening van een klaagschrift bij de beklagrechter bij de inrichting waar de beslissing waarover hij klaagt is genomen.

 

In artikel 1, aanhef en onder e, wordt onder het begrip gedetineerde verstaan een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting plaatsvindt.

 

inhoudelijk

De beklagrechter heeft klager in alle onderdelen van zijn hiervoor uitgewerkte klacht niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft de beklagrechter ten grondslag gelegd dat klager reeds twee jaar niet meer in het PBC verblijft, dat de directeur van het PBC al twee jaar geen penitentiair rechtelijke verantwoordelijkheid jegens klager heeft en dat klagers verzoeken zien op rapporten die een ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ zijn.

De beroepscommissie stelt vast dat klager ten tijde van diens klacht een gedetineerde was als bedoeld in artikel 60, eerste lid, Pbw. Met het nalaten te reageren op de door klager ingediende verzoeken, was sprake van een beklagwaardige beslissing als bedoeld in artikel 60, tweede lid, Pbw. Voor zover de verzoeken van klager niet zien op enige ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ als bedoeld in boek 7 van het Burgerlijke Wetboek had klager in zijn beklag moeten worden ontvangen. De uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden vernietigd. Voor het overige – dat betreft het onderdeel van de klacht dat ziet op de inhoud van groepsgesprekken en een schriftelijk pleidooi – kan de uitspraak van de beklagrechter in stand blijven.

Voor wat betreft de verzoeken die zien op personalia en adresgegeven alsmede het verzoek bepaalde stukken door te sturen, heeft de directeur in het bijzonder uit het oogpunt van privacybescherming in redelijkheid kunnen weigeren hieraan te voldoen. Het beklag van klager zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor zover klager niet-ontvankelijk in zijn beklag is verklaard vanwege verzoeken van klager die zien op een ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover het beklag ziet op een beslissing dan wel een verzuim of weigering om te beslissen van de directeur, verklaart klager alsnog in zoverre ontvankelijk in zijn beklag maar verklaart het beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 22 januari 2018

      

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

nummer:          17/2833/GA

 

betreft: [klager]            datum: 22 januari 2018

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van,

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een uitspraak van 14 augustus 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Klager en de directeur hebben, met bericht, geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 28 november 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

5.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft:

a. het handelen en nalaten van de directeur naar aanleiding van een verzoek van klager van 14 december 2016, herhaald op 2 januari 2017, om (schriftelijke) informatie en stukken (PB 2017/8);

b. het handelen en nalaten van de directeur naar aanleiding van een verzoek van klager van 17 mei 2017, om (schriftelijke) informatie en stukken (PB 2017/32).

 

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

6.         De standpunten van klager en de directeur

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt, zakelijk weergegeven, toegelicht.

De beklagrechter heeft klager ten onrechte niet-ontvankelijk in zijn klachten verklaard. De beklagrechter schaart een klacht te pas en te onpas onder de noemer ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ als bedoeld in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waaronder observatie in het PBC valt. Klagers klacht met kenmerk 2017/8 gaat over het nalaten van de directeur tot het op zijn minst verstrekken van een ontvangstbevestiging naar aanleiding van naar zijn penitentiaire inrichting verzonden stukken en het nalaten van doorsturen van die stukken. Klager heeft conform de wettelijk voorgeschreven wijze (artikel 61, eerste lid, van de Pbw) zijn beklag gedaan en is een gedetineerde in de zin van de Pbw (artikel 1, aanhef en onder e). Klagers klacht met kenmerk 2017/32 betreft het nalaten tot het verstrekken van de door klager per brief van 17 mei 2017 verzochte informatie en het nalaten van het doorzenden van de aan die brief gehechte brieven. De directeur heeft dit ten onrechte opgevat als een rechtstreeks verzoek tot verstrekking van (onderliggende) rapportages. Klager heeft hiertegen tijdig beklag ingediend.

 

De directeur heeft daarop als volgt schriftelijk gereageerd.

Klager verwijt het PBC in zijn klacht met kenmerk 2017/8 dat verzuimd is om hem op de hoogte te stellen van het vertrek uit het PBC van de psychiater die over hem heeft gerapporteerd en dat zijn brieven niet naar haar zouden zijn doorgestuurd. Tevens heeft klager in zijn klacht met kenmerk 2017/32 geklaagd over het feit dat op 6 juni 2017 is besloten de door hem opgevraagde informatie niet te verstrekken. Klager is door de beklagrechter niet-ontvankelijk in zijn klachten verklaard omdat geen sprake is van beklagwaardige beslissingen als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De directeur verzoekt de beroepscommissie deze beslissing te handhaven. De beroepscommissie heeft klager in vergelijkbare klachten niet-ontvankelijk verklaard, zie RSJ 25 april 2017, 16/3953/GA. Klager geeft in zijn toelichting van 13 november 2017 voorbeelden van geneeskundige handelingen die onder de reikwijdte van de Pbw zouden kunnen vallen. Deze voorbeelden betreffen echter situaties waarin veelal geen andere rechtsgang openstaat en die niet vergelijkbaar zijn met onderhavige klachten.

 

7.         De beoordeling

feiten

Klager heeft de volgende schriftelijke verzoeken aan de directeur van het PBC gedaan.

Per brief van 14 december 2016, herhaald op 2 januari 2017:

-opvraagverzoek naar het tijdens zijn opname bij het PBC ingediende schriftelijke pleidooi. Deze heeft klager op 28 april 2014 als reactie op de inzage in de conceptversie van het psychiatrisch rapport opgemaakt opdat deze integraal verwerkt kon worden in het definitieve psychiatrisch (deel)rapport.

-daarnaast verzoekt klager om schriftelijke gegevens (met name aanwezigheidslijst) betreffende de wekelijks gehouden groepsgesprekken in de periode van 13 maart 2014 tot 30 april 2014. Deze verzoeken zijn rechtstreeks gericht aan mevrouw De V., werkzaam als forensisch psychiater en voorheen als Hoofd psychiatrie en Hoofd medische zorg bij het PBC.

Per brief van 17 mei 2017:

-klager verzoekt hem kenbaar te maken wat het werkadres is van de psycholoog, de heer Van H. en de psychiater mevrouw De V. Indien niet beschikbaar dan het verzoek om hun woonadressen te verstrekken.

-secundair het verzoek om de bij deze brief gevoegde, aan de hiervoor genoemde deskundigen gerichte brieven, rechtstreeks aan hen te versturen zodat het verzoek hen tijdig bereikt.

-het verzoek om aan klager kenbaar te maken wie de psychomotorisch onderzoeker is die over klager heeft gerapporteerd tijdens zijn tweede opname. Tevens het verzoek om de bij deze brief gevoegde, aan de onderzoeker gerichte, brief aan hem te overleggen.

 

De directeur heeft niet gereageerd op klagers verzoek van 14 december 2016. Op het verzoek van 17 mei 2017 is gereageerd met een brief van 6 juni 2017 waarin is aangegeven dat op herhaalde verzoeken van klager niet meer inhoudelijk wordt gereageerd en dat klager de onderzoekers kan bereiken met de contactgegevens zoals bekend in de (tucht)procedures waarin klager de onderzoekers heeft betrokken.

 

regelgeving

In artikel 60 van de Pbw is het volgende bepaald:

1 Een gedetineerde kan bij de beklagrechter beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing.

2 Met een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een verzuim of weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn verzuimd of geweigerd, indien niet binnen de wettelijke of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn een beslissing is genomen.

3. (…)

 

Op grond van artikel 61, eerste lid, van de Pbw doet de gedetineerde beklag door de indiening van een klaagschrift bij de beklagrechter bij de inrichting waar de beslissing waarover hij klaagt is genomen.

 

In artikel 1, aanhef en onder e, wordt onder het begrip gedetineerde verstaan een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting plaatsvindt.

 

inhoudelijk

De beklagrechter heeft klager in alle onderdelen van zijn hiervoor uitgewerkte klacht niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft de beklagrechter ten grondslag gelegd dat klager reeds twee jaar niet meer in het PBC verblijft, dat de directeur van het PBC al twee jaar geen penitentiair rechtelijke verantwoordelijkheid jegens klager heeft en dat klagers verzoeken zien op rapporten die een ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ zijn.

 

De beroepscommissie stelt vast dat klager ten tijde van diens klacht een gedetineerde was als bedoeld in artikel 60, eerste lid, Pbw. Met het nalaten te reageren op de door klager ingediende verzoeken, was sprake van een beklagwaardige beslissing als bedoeld in artikel 60, tweede lid, Pbw. Voor zover de verzoeken van klager niet zien op enige ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ als bedoeld in boek 7 van het Burgerlijke Wetboek had klager in zijn beklag moeten worden ontvangen. De uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden vernietigd. Voor het overige – dat betreft het onderdeel van de klacht dat ziet op de inhoud van groepsgesprekken en een schriftelijk pleidooi – kan de uitspraak van de beklagrechter in stand blijven.

 

Voor wat betreft de verzoeken die zien op personalia en adresgegeven alsmede het verzoek bepaalde stukken door te sturen, heeft de directeur in het bijzonder uit het oogpunt van privacybescherming in redelijkheid kunnen weigeren hieraan te voldoen. Het beklag van klager zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

8.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor zover klager niet-ontvankelijk in zijn beklag is verklaard vanwege verzoeken van klager die zien op een ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover het beklag ziet op een beslissing dan wel een verzuim of weigering om te beslissen van de directeur, verklaart klager alsnog in zoverre ontvankelijk in zijn beklag maar verklaart het beklag ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 22 januari 2018

 

 

             

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

nummer:          17/2833/GA

 

betreft: [klager]            datum: 22 januari 2018

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van,

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een uitspraak van 14 augustus 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Klager en de directeur hebben, met bericht, geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 28 november 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

9.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft:

a. het handelen en nalaten van de directeur naar aanleiding van een verzoek van klager van 14 december 2016, herhaald op 2 januari 2017, om (schriftelijke) informatie en stukken (PB 2017/8);

b. het handelen en nalaten van de directeur naar aanleiding van een verzoek van klager van 17 mei 2017, om (schriftelijke) informatie en stukken (PB 2017/32).

 

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

10.       De standpunten van klager en de directeur

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt, zakelijk weergegeven, toegelicht.

De beklagrechter heeft klager ten onrechte niet-ontvankelijk in zijn klachten verklaard. De beklagrechter schaart een klacht te pas en te onpas onder de noemer ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ als bedoeld in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waaronder observatie in het PBC valt. Klagers klacht met kenmerk 2017/8 gaat over het nalaten van de directeur tot het op zijn minst verstrekken van een ontvangstbevestiging naar aanleiding van naar zijn penitentiaire inrichting verzonden stukken en het nalaten van doorsturen van die stukken. Klager heeft conform de wettelijk voorgeschreven wijze (artikel 61, eerste lid, van de Pbw) zijn beklag gedaan en is een gedetineerde in de zin van de Pbw (artikel 1, aanhef en onder e). Klagers klacht met kenmerk 2017/32 betreft het nalaten tot het verstrekken van de door klager per brief van 17 mei 2017 verzochte informatie en het nalaten van het doorzenden van de aan die brief gehechte brieven. De directeur heeft dit ten onrechte opgevat als een rechtstreeks verzoek tot verstrekking van (onderliggende) rapportages. Klager heeft hiertegen tijdig beklag ingediend.

 

De directeur heeft daarop als volgt schriftelijk gereageerd.

Klager verwijt het PBC in zijn klacht met kenmerk 2017/8 dat verzuimd is om hem op de hoogte te stellen van het vertrek uit het PBC van de psychiater die over hem heeft gerapporteerd en dat zijn brieven niet naar haar zouden zijn doorgestuurd. Tevens heeft klager in zijn klacht met kenmerk 2017/32 geklaagd over het feit dat op 6 juni 2017 is besloten de door hem opgevraagde informatie niet te verstrekken. Klager is door de beklagrechter niet-ontvankelijk in zijn klachten verklaard omdat geen sprake is van beklagwaardige beslissingen als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De directeur verzoekt de beroepscommissie deze beslissing te handhaven. De beroepscommissie heeft klager in vergelijkbare klachten niet-ontvankelijk verklaard, zie RSJ 25 april 2017, 16/3953/GA. Klager geeft in zijn toelichting van 13 november 2017 voorbeelden van geneeskundige handelingen die onder de reikwijdte van de Pbw zouden kunnen vallen. Deze voorbeelden betreffen echter situaties waarin veelal geen andere rechtsgang openstaat en die niet vergelijkbaar zijn met onderhavige klachten.

 

11.       De beoordeling

feiten

Klager heeft de volgende schriftelijke verzoeken aan de directeur van het PBC gedaan.

Per brief van 14 december 2016, herhaald op 2 januari 2017:

-opvraagverzoek naar het tijdens zijn opname bij het PBC ingediende schriftelijke pleidooi. Deze heeft klager op 28 april 2014 als reactie op de inzage in de conceptversie van het psychiatrisch rapport opgemaakt opdat deze integraal verwerkt kon worden in het definitieve psychiatrisch (deel)rapport.

-daarnaast verzoekt klager om schriftelijke gegevens (met name aanwezigheidslijst) betreffende de wekelijks gehouden groepsgesprekken in de periode van 13 maart 2014 tot 30 april 2014. Deze verzoeken zijn rechtstreeks gericht aan mevrouw De V., werkzaam als forensisch psychiater en voorheen als Hoofd psychiatrie en Hoofd medische zorg bij het PBC.

Per brief van 17 mei 2017:

-klager verzoekt hem kenbaar te maken wat het werkadres is van de psycholoog, de heer Van H. en de psychiater mevrouw De V. Indien niet beschikbaar dan het verzoek om hun woonadressen te verstrekken.

-secundair het verzoek om de bij deze brief gevoegde, aan de hiervoor genoemde deskundigen gerichte brieven, rechtstreeks aan hen te versturen zodat het verzoek hen tijdig bereikt.

-het verzoek om aan klager kenbaar te maken wie de psychomotorisch onderzoeker is die over klager heeft gerapporteerd tijdens zijn tweede opname. Tevens het verzoek om de bij deze brief gevoegde, aan de onderzoeker gerichte, brief aan hem te overleggen.

 

De directeur heeft niet gereageerd op klagers verzoek van 14 december 2016. Op het verzoek van 17 mei 2017 is gereageerd met een brief van 6 juni 2017 waarin is aangegeven dat op herhaalde verzoeken van klager niet meer inhoudelijk wordt gereageerd en dat klager de onderzoekers kan bereiken met de contactgegevens zoals bekend in de (tucht)procedures waarin klager de onderzoekers heeft betrokken.

 

regelgeving

In artikel 60 van de Pbw is het volgende bepaald:

1 Een gedetineerde kan bij de beklagrechter beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing.

2 Met een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een verzuim of weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn verzuimd of geweigerd, indien niet binnen de wettelijke of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn een beslissing is genomen.

3. (…)

 

Op grond van artikel 61, eerste lid, van de Pbw doet de gedetineerde beklag door de indiening van een klaagschrift bij de beklagrechter bij de inrichting waar de beslissing waarover hij klaagt is genomen.

 

In artikel 1, aanhef en onder e, wordt onder het begrip gedetineerde verstaan een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting plaatsvindt.

 

inhoudelijk

De beklagrechter heeft klager in alle onderdelen van zijn hiervoor uitgewerkte klacht niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft de beklagrechter ten grondslag gelegd dat klager reeds twee jaar niet meer in het PBC verblijft, dat de directeur van het PBC al twee jaar geen penitentiair rechtelijke verantwoordelijkheid jegens klager heeft en dat klagers verzoeken zien op rapporten die een ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ zijn.

 

De beroepscommissie stelt vast dat klager ten tijde van diens klacht een gedetineerde was als bedoeld in artikel 60, eerste lid, Pbw. Met het nalaten te reageren op de door klager ingediende verzoeken, was sprake van een beklagwaardige beslissing als bedoeld in artikel 60, tweede lid, Pbw. Voor zover de verzoeken van klager niet zien op enige ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ als bedoeld in boek 7 van het Burgerlijke Wetboek had klager in zijn beklag moeten worden ontvangen. De uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden vernietigd. Voor het overige – dat betreft het onderdeel van de klacht dat ziet op de inhoud van groepsgesprekken en een schriftelijk pleidooi – kan de uitspraak van de beklagrechter in stand blijven.

 

Voor wat betreft de verzoeken die zien op personalia en adresgegeven alsmede het verzoek bepaalde stukken door te sturen, heeft de directeur in het bijzonder uit het oogpunt van privacybescherming in redelijkheid kunnen weigeren hieraan te voldoen. Het beklag van klager zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

12.       De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor zover klager niet-ontvankelijk in zijn beklag is verklaard vanwege verzoeken van klager die zien op een ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover het beklag ziet op een beslissing dan wel een verzuim of weigering om te beslissen van de directeur, verklaart klager alsnog in zoverre ontvankelijk in zijn beklag maar verklaart het beklag ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 22 januari 2018

 

 

             

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

nummer:          17/2833/GA

 

betreft: [klager]            datum: 22 januari 2018

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van,

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een uitspraak van 14 augustus 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Klager en de directeur hebben, met bericht, geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 28 november 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

13.       De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft:

a. het handelen en nalaten van de directeur naar aanleiding van een verzoek van klager van 14 december 2016, herhaald op 2 januari 2017, om (schriftelijke) informatie en stukken (PB 2017/8);

b. het handelen en nalaten van de directeur naar aanleiding van een verzoek van klager van 17 mei 2017, om (schriftelijke) informatie en stukken (PB 2017/32).

 

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

14.       De standpunten van klager en de directeur

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt, zakelijk weergegeven, toegelicht.

De beklagrechter heeft klager ten onrechte niet-ontvankelijk in zijn klachten verklaard. De beklagrechter schaart een klacht te pas en te onpas onder de noemer ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ als bedoeld in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waaronder observatie in het PBC valt. Klagers klacht met kenmerk 2017/8 gaat over het nalaten van de directeur tot het op zijn minst verstrekken van een ontvangstbevestiging naar aanleiding van naar zijn penitentiaire inrichting verzonden stukken en het nalaten van doorsturen van die stukken. Klager heeft conform de wettelijk voorgeschreven wijze (artikel 61, eerste lid, van de Pbw) zijn beklag gedaan en is een gedetineerde in de zin van de Pbw (artikel 1, aanhef en onder e). Klagers klacht met kenmerk 2017/32 betreft het nalaten tot het verstrekken van de door klager per brief van 17 mei 2017 verzochte informatie en het nalaten van het doorzenden van de aan die brief gehechte brieven. De directeur heeft dit ten onrechte opgevat als een rechtstreeks verzoek tot verstrekking van (onderliggende) rapportages. Klager heeft hiertegen tijdig beklag ingediend.

 

De directeur heeft daarop als volgt schriftelijk gereageerd.

Klager verwijt het PBC in zijn klacht met kenmerk 2017/8 dat verzuimd is om hem op de hoogte te stellen van het vertrek uit het PBC van de psychiater die over hem heeft gerapporteerd en dat zijn brieven niet naar haar zouden zijn doorgestuurd. Tevens heeft klager in zijn klacht met kenmerk 2017/32 geklaagd over het feit dat op 6 juni 2017 is besloten de door hem opgevraagde informatie niet te verstrekken. Klager is door de beklagrechter niet-ontvankelijk in zijn klachten verklaard omdat geen sprake is van beklagwaardige beslissingen als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De directeur verzoekt de beroepscommissie deze beslissing te handhaven. De beroepscommissie heeft klager in vergelijkbare klachten niet-ontvankelijk verklaard, zie RSJ 25 april 2017, 16/3953/GA. Klager geeft in zijn toelichting van 13 november 2017 voorbeelden van geneeskundige handelingen die onder de reikwijdte van de Pbw zouden kunnen vallen. Deze voorbeelden betreffen echter situaties waarin veelal geen andere rechtsgang openstaat en die niet vergelijkbaar zijn met onderhavige klachten.

 

15.       De beoordeling

feiten

Klager heeft de volgende schriftelijke verzoeken aan de directeur van het PBC gedaan.

Per brief van 14 december 2016, herhaald op 2 januari 2017:

-opvraagverzoek naar het tijdens zijn opname bij het PBC ingediende schriftelijke pleidooi. Deze heeft klager op 28 april 2014 als reactie op de inzage in de conceptversie van het psychiatrisch rapport opgemaakt opdat deze integraal verwerkt kon worden in het definitieve psychiatrisch (deel)rapport.

-daarnaast verzoekt klager om schriftelijke gegevens (met name aanwezigheidslijst) betreffende de wekelijks gehouden groepsgesprekken in de periode van 13 maart 2014 tot 30 april 2014. Deze verzoeken zijn rechtstreeks gericht aan mevrouw De V., werkzaam als forensisch psychiater en voorheen als Hoofd psychiatrie en Hoofd medische zorg bij het PBC.

Per brief van 17 mei 2017:

-klager verzoekt hem kenbaar te maken wat het werkadres is van de psycholoog, de heer Van H. en de psychiater mevrouw De V. Indien niet beschikbaar dan het verzoek om hun woonadressen te verstrekken.

-secundair het verzoek om de bij deze brief gevoegde, aan de hiervoor genoemde deskundigen gerichte brieven, rechtstreeks aan hen te versturen zodat het verzoek hen tijdig bereikt.

-het verzoek om aan klager kenbaar te maken wie de psychomotorisch onderzoeker is die over klager heeft gerapporteerd tijdens zijn tweede opname. Tevens het verzoek om de bij deze brief gevoegde, aan de onderzoeker gerichte, brief aan hem te overleggen.

 

De directeur heeft niet gereageerd op klagers verzoek van 14 december 2016. Op het verzoek van 17 mei 2017 is gereageerd met een brief van 6 juni 2017 waarin is aangegeven dat op herhaalde verzoeken van klager niet meer inhoudelijk wordt gereageerd en dat klager de onderzoekers kan bereiken met de contactgegevens zoals bekend in de (tucht)procedures waarin klager de onderzoekers heeft betrokken.

 

regelgeving

In artikel 60 van de Pbw is het volgende bepaald:

1 Een gedetineerde kan bij de beklagrechter beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing.

2 Met een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een verzuim of weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn verzuimd of geweigerd, indien niet binnen de wettelijke of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn een beslissing is genomen.

3. (…)

 

Op grond van artikel 61, eerste lid, van de Pbw doet de gedetineerde beklag door de indiening van een klaagschrift bij de beklagrechter bij de inrichting waar de beslissing waarover hij klaagt is genomen.

 

In artikel 1, aanhef en onder e, wordt onder het begrip gedetineerde verstaan een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting plaatsvindt.

 

inhoudelijk

De beklagrechter heeft klager in alle onderdelen van zijn hiervoor uitgewerkte klacht niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft de beklagrechter ten grondslag gelegd dat klager reeds twee jaar niet meer in het PBC verblijft, dat de directeur van het PBC al twee jaar geen penitentiair rechtelijke verantwoordelijkheid jegens klager heeft en dat klagers verzoeken zien op rapporten die een ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ zijn.

 

De beroepscommissie stelt vast dat klager ten tijde van diens klacht een gedetineerde was als bedoeld in artikel 60, eerste lid, Pbw. Met het nalaten te reageren op de door klager ingediende verzoeken, was sprake van een beklagwaardige beslissing als bedoeld in artikel 60, tweede lid, Pbw. Voor zover de verzoeken van klager niet zien op enige ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ als bedoeld in boek 7 van het Burgerlijke Wetboek had klager in zijn beklag moeten worden ontvangen. De uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden vernietigd. Voor het overige – dat betreft het onderdeel van de klacht dat ziet op de inhoud van groepsgesprekken en een schriftelijk pleidooi – kan de uitspraak van de beklagrechter in stand blijven.

 

Voor wat betreft de verzoeken die zien op personalia en adresgegeven alsmede het verzoek bepaalde stukken door te sturen, heeft de directeur in het bijzonder uit het oogpunt van privacybescherming in redelijkheid kunnen weigeren hieraan te voldoen. Het beklag van klager zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

16.       De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor zover klager niet-ontvankelijk in zijn beklag is verklaard vanwege verzoeken van klager die zien op een ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover het beklag ziet op een beslissing dan wel een verzuim of weigering om te beslissen van de directeur, verklaart klager alsnog in zoverre ontvankelijk in zijn beklag maar verklaart het beklag ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 22 januari 2018

 

 

             

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

nummer:          17/2833/GA

 

betreft: [klager]            datum: 22 januari 2018

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van,

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een uitspraak van 14 augustus 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Klager en de directeur hebben, met bericht, geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 28 november 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

17.       De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft:

a. het handelen en nalaten van de directeur naar aanleiding van een verzoek van klager van 14 december 2016, herhaald op 2 januari 2017, om (schriftelijke) informatie en stukken (PB 2017/8);

b. het handelen en nalaten van de directeur naar aanleiding van een verzoek van klager van 17 mei 2017, om (schriftelijke) informatie en stukken (PB 2017/32).

 

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

18.       De standpunten van klager en de directeur

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt, zakelijk weergegeven, toegelicht.

De beklagrechter heeft klager ten onrechte niet-ontvankelijk in zijn klachten verklaard. De beklagrechter schaart een klacht te pas en te onpas onder de noemer ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ als bedoeld in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waaronder observatie in het PBC valt. Klagers klacht met kenmerk 2017/8 gaat over het nalaten van de directeur tot het op zijn minst verstrekken van een ontvangstbevestiging naar aanleiding van naar zijn penitentiaire inrichting verzonden stukken en het nalaten van doorsturen van die stukken. Klager heeft conform de wettelijk voorgeschreven wijze (artikel 61, eerste lid, van de Pbw) zijn beklag gedaan en is een gedetineerde in de zin van de Pbw (artikel 1, aanhef en onder e). Klagers klacht met kenmerk 2017/32 betreft het nalaten tot het verstrekken van de door klager per brief van 17 mei 2017 verzochte informatie en het nalaten van het doorzenden van de aan die brief gehechte brieven. De directeur heeft dit ten onrechte opgevat als een rechtstreeks verzoek tot verstrekking van (onderliggende) rapportages. Klager heeft hiertegen tijdig beklag ingediend.

 

De directeur heeft daarop als volgt schriftelijk gereageerd.

Klager verwijt het PBC in zijn klacht met kenmerk 2017/8 dat verzuimd is om hem op de hoogte te stellen van het vertrek uit het PBC van de psychiater die over hem heeft gerapporteerd en dat zijn brieven niet naar haar zouden zijn doorgestuurd. Tevens heeft klager in zijn klacht met kenmerk 2017/32 geklaagd over het feit dat op 6 juni 2017 is besloten de door hem opgevraagde informatie niet te verstrekken. Klager is door de beklagrechter niet-ontvankelijk in zijn klachten verklaard omdat geen sprake is van beklagwaardige beslissingen als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De directeur verzoekt de beroepscommissie deze beslissing te handhaven. De beroepscommissie heeft klager in vergelijkbare klachten niet-ontvankelijk verklaard, zie RSJ 25 april 2017, 16/3953/GA. Klager geeft in zijn toelichting van 13 november 2017 voorbeelden van geneeskundige handelingen die onder de reikwijdte van de Pbw zouden kunnen vallen. Deze voorbeelden betreffen echter situaties waarin veelal geen andere rechtsgang openstaat en die niet vergelijkbaar zijn met onderhavige klachten.

 

19.       De beoordeling

feiten

Klager heeft de volgende schriftelijke verzoeken aan de directeur van het PBC gedaan.

Per brief van 14 december 2016, herhaald op 2 januari 2017:

-opvraagverzoek naar het tijdens zijn opname bij het PBC ingediende schriftelijke pleidooi. Deze heeft klager op 28 april 2014 als reactie op de inzage in de conceptversie van het psychiatrisch rapport opgemaakt opdat deze integraal verwerkt kon worden in het definitieve psychiatrisch (deel)rapport.

-daarnaast verzoekt klager om schriftelijke gegevens (met name aanwezigheidslijst) betreffende de wekelijks gehouden groepsgesprekken in de periode van 13 maart 2014 tot 30 april 2014. Deze verzoeken zijn rechtstreeks gericht aan mevrouw De V., werkzaam als forensisch psychiater en voorheen als Hoofd psychiatrie en Hoofd medische zorg bij het PBC.

Per brief van 17 mei 2017:

-klager verzoekt hem kenbaar te maken wat het werkadres is van de psycholoog, de heer Van H. en de psychiater mevrouw De V. Indien niet beschikbaar dan het verzoek om hun woonadressen te verstrekken.

-secundair het verzoek om de bij deze brief gevoegde, aan de hiervoor genoemde deskundigen gerichte brieven, rechtstreeks aan hen te versturen zodat het verzoek hen tijdig bereikt.

-het verzoek om aan klager kenbaar te maken wie de psychomotorisch onderzoeker is die over klager heeft gerapporteerd tijdens zijn tweede opname. Tevens het verzoek om de bij deze brief gevoegde, aan de onderzoeker gerichte, brief aan hem te overleggen.

 

De directeur heeft niet gereageerd op klagers verzoek van 14 december 2016. Op het verzoek van 17 mei 2017 is gereageerd met een brief van 6 juni 2017 waarin is aangegeven dat op herhaalde verzoeken van klager niet meer inhoudelijk wordt gereageerd en dat klager de onderzoekers kan bereiken met de contactgegevens zoals bekend in de (tucht)procedures waarin klager de onderzoekers heeft betrokken.

 

regelgeving

In artikel 60 van de Pbw is het volgende bepaald:

1 Een gedetineerde kan bij de beklagrechter beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing.

2 Met een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een verzuim of weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn verzuimd of geweigerd, indien niet binnen de wettelijke of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn een beslissing is genomen.

3. (…)

 

Op grond van artikel 61, eerste lid, van de Pbw doet de gedetineerde beklag door de indiening van een klaagschrift bij de beklagrechter bij de inrichting waar de beslissing waarover hij klaagt is genomen.

 

In artikel 1, aanhef en onder e, wordt onder het begrip gedetineerde verstaan een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting plaatsvindt.

 

inhoudelijk

De beklagrechter heeft klager in alle onderdelen van zijn hiervoor uitgewerkte klacht niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft de beklagrechter ten grondslag gelegd dat klager reeds twee jaar niet meer in het PBC verblijft, dat de directeur van het PBC al twee jaar geen penitentiair rechtelijke verantwoordelijkheid jegens klager heeft en dat klagers verzoeken zien op rapporten die een ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ zijn.

 

De beroepscommissie stelt vast dat klager ten tijde van diens klacht een gedetineerde was als bedoeld in artikel 60, eerste lid, Pbw. Met het nalaten te reageren op de door klager ingediende verzoeken, was sprake van een beklagwaardige beslissing als bedoeld in artikel 60, tweede lid, Pbw. Voor zover de verzoeken van klager niet zien op enige ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ als bedoeld in boek 7 van het Burgerlijke Wetboek had klager in zijn beklag moeten worden ontvangen. De uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden vernietigd. Voor het overige – dat betreft het onderdeel van de klacht dat ziet op de inhoud van groepsgesprekken en een schriftelijk pleidooi – kan de uitspraak van de beklagrechter in stand blijven.

 

Voor wat betreft de verzoeken die zien op personalia en adresgegeven alsmede het verzoek bepaalde stukken door te sturen, heeft de directeur in het bijzonder uit het oogpunt van privacybescherming in redelijkheid kunnen weigeren hieraan te voldoen. Het beklag van klager zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

20.       De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor zover klager niet-ontvankelijk in zijn beklag is verklaard vanwege verzoeken van klager die zien op een ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover het beklag ziet op een beslissing dan wel een verzuim of weigering om te beslissen van de directeur, verklaart klager alsnog in zoverre ontvankelijk in zijn beklag maar verklaart het beklag ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 22 januari 2018

 

 

             

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

nummer:          17/2833/GA

 

betreft: [klager]            datum: 22 januari 2018

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van,

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een uitspraak van 14 augustus 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Klager en de directeur hebben, met bericht, geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 28 november 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

21.       De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft:

a. het handelen en nalaten van de directeur naar aanleiding van een verzoek van klager van 14 december 2016, herhaald op 2 januari 2017, om (schriftelijke) informatie en stukken (PB 2017/8);

b. het handelen en nalaten van de directeur naar aanleiding van een verzoek van klager van 17 mei 2017, om (schriftelijke) informatie en stukken (PB 2017/32).

 

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

22.       De standpunten van klager en de directeur

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt, zakelijk weergegeven, toegelicht.

De beklagrechter heeft klager ten onrechte niet-ontvankelijk in zijn klachten verklaard. De beklagrechter schaart een klacht te pas en te onpas onder de noemer ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ als bedoeld in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waaronder observatie in het PBC valt. Klagers klacht met kenmerk 2017/8 gaat over het nalaten van de directeur tot het op zijn minst verstrekken van een ontvangstbevestiging naar aanleiding van naar zijn penitentiaire inrichting verzonden stukken en het nalaten van doorsturen van die stukken. Klager heeft conform de wettelijk voorgeschreven wijze (artikel 61, eerste lid, van de Pbw) zijn beklag gedaan en is een gedetineerde in de zin van de Pbw (artikel 1, aanhef en onder e). Klagers klacht met kenmerk 2017/32 betreft het nalaten tot het verstrekken van de door klager per brief van 17 mei 2017 verzochte informatie en het nalaten van het doorzenden van de aan die brief gehechte brieven. De directeur heeft dit ten onrechte opgevat als een rechtstreeks verzoek tot verstrekking van (onderliggende) rapportages. Klager heeft hiertegen tijdig beklag ingediend.

 

De directeur heeft daarop als volgt schriftelijk gereageerd.

Klager verwijt het PBC in zijn klacht met kenmerk 2017/8 dat verzuimd is om hem op de hoogte te stellen van het vertrek uit het PBC van de psychiater die over hem heeft gerapporteerd en dat zijn brieven niet naar haar zouden zijn doorgestuurd. Tevens heeft klager in zijn klacht met kenmerk 2017/32 geklaagd over het feit dat op 6 juni 2017 is besloten de door hem opgevraagde informatie niet te verstrekken. Klager is door de beklagrechter niet-ontvankelijk in zijn klachten verklaard omdat geen sprake is van beklagwaardige beslissingen als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De directeur verzoekt de beroepscommissie deze beslissing te handhaven. De beroepscommissie heeft klager in vergelijkbare klachten niet-ontvankelijk verklaard, zie RSJ 25 april 2017, 16/3953/GA. Klager geeft in zijn toelichting van 13 november 2017 voorbeelden van geneeskundige handelingen die onder de reikwijdte van de Pbw zouden kunnen vallen. Deze voorbeelden betreffen echter situaties waarin veelal geen andere rechtsgang openstaat en die niet vergelijkbaar zijn met onderhavige klachten.

 

23.       De beoordeling

feiten

Klager heeft de volgende schriftelijke verzoeken aan de directeur van het PBC gedaan.

Per brief van 14 december 2016, herhaald op 2 januari 2017:

-opvraagverzoek naar het tijdens zijn opname bij het PBC ingediende schriftelijke pleidooi. Deze heeft klager op 28 april 2014 als reactie op de inzage in de conceptversie van het psychiatrisch rapport opgemaakt opdat deze integraal verwerkt kon worden in het definitieve psychiatrisch (deel)rapport.

-daarnaast verzoekt klager om schriftelijke gegevens (met name aanwezigheidslijst) betreffende de wekelijks gehouden groepsgesprekken in de periode van 13 maart 2014 tot 30 april 2014. Deze verzoeken zijn rechtstreeks gericht aan mevrouw De V., werkzaam als forensisch psychiater en voorheen als Hoofd psychiatrie en Hoofd medische zorg bij het PBC.

Per brief van 17 mei 2017:

-klager verzoekt hem kenbaar te maken wat het werkadres is van de psycholoog, de heer Van H. en de psychiater mevrouw De V. Indien niet beschikbaar dan het verzoek om hun woonadressen te verstrekken.

-secundair het verzoek om de bij deze brief gevoegde, aan de hiervoor genoemde deskundigen gerichte brieven, rechtstreeks aan hen te versturen zodat het verzoek hen tijdig bereikt.

-het verzoek om aan klager kenbaar te maken wie de psychomotorisch onderzoeker is die over klager heeft gerapporteerd tijdens zijn tweede opname. Tevens het verzoek om de bij deze brief gevoegde, aan de onderzoeker gerichte, brief aan hem te overleggen.

 

De directeur heeft niet gereageerd op klagers verzoek van 14 december 2016. Op het verzoek van 17 mei 2017 is gereageerd met een brief van 6 juni 2017 waarin is aangegeven dat op herhaalde verzoeken van klager niet meer inhoudelijk wordt gereageerd en dat klager de onderzoekers kan bereiken met de contactgegevens zoals bekend in de (tucht)procedures waarin klager de onderzoekers heeft betrokken.

 

regelgeving

In artikel 60 van de Pbw is het volgende bepaald:

1 Een gedetineerde kan bij de beklagrechter beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing.

2 Met een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een verzuim of weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn verzuimd of geweigerd, indien niet binnen de wettelijke of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn een beslissing is genomen.

3. (…)

 

Op grond van artikel 61, eerste lid, van de Pbw doet de gedetineerde beklag door de indiening van een klaagschrift bij de beklagrechter bij de inrichting waar de beslissing waarover hij klaagt is genomen.

 

In artikel 1, aanhef en onder e, wordt onder het begrip gedetineerde verstaan een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting plaatsvindt.

 

inhoudelijk

De beklagrechter heeft klager in alle onderdelen van zijn hiervoor uitgewerkte klacht niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft de beklagrechter ten grondslag gelegd dat klager reeds twee jaar niet meer in het PBC verblijft, dat de directeur van het PBC al twee jaar geen penitentiair rechtelijke verantwoordelijkheid jegens klager heeft en dat klagers verzoeken zien op rapporten die een ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ zijn.

 

De beroepscommissie stelt vast dat klager ten tijde van diens klacht een gedetineerde was als bedoeld in artikel 60, eerste lid, Pbw. Met het nalaten te reageren op de door klager ingediende verzoeken, was sprake van een beklagwaardige beslissing als bedoeld in artikel 60, tweede lid, Pbw. Voor zover de verzoeken van klager niet zien op enige ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ als bedoeld in boek 7 van het Burgerlijke Wetboek had klager in zijn beklag moeten worden ontvangen. De uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden vernietigd. Voor het overige – dat betreft het onderdeel van de klacht dat ziet op de inhoud van groepsgesprekken en een schriftelijk pleidooi – kan de uitspraak van de beklagrechter in stand blijven.

 

Voor wat betreft de verzoeken die zien op personalia en adresgegeven alsmede het verzoek bepaalde stukken door te sturen, heeft de directeur in het bijzonder uit het oogpunt van privacybescherming in redelijkheid kunnen weigeren hieraan te voldoen. Het beklag van klager zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

24.       De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor zover klager niet-ontvankelijk in zijn beklag is verklaard vanwege verzoeken van klager die zien op een ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover het beklag ziet op een beslissing dan wel een verzuim of weigering om te beslissen van de directeur, verklaart klager alsnog in zoverre ontvankelijk in zijn beklag maar verklaart het beklag ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 22 januari 2018

 

 

             

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

nummer:          17/2833/GA

 

betreft: [klager]            datum: 22 januari 2018

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van,

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een uitspraak van 14 augustus 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Klager en de directeur hebben, met bericht, geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 28 november 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

25.       De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft:

a. het handelen en nalaten van de directeur naar aanleiding van een verzoek van klager van 14 december 2016, herhaald op 2 januari 2017, om (schriftelijke) informatie en stukken (PB 2017/8);

b. het handelen en nalaten van de directeur naar aanleiding van een verzoek van klager van 17 mei 2017, om (schriftelijke) informatie en stukken (PB 2017/32).

 

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

26.       De standpunten van klager en de directeur

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt, zakelijk weergegeven, toegelicht.

De beklagrechter heeft klager ten onrechte niet-ontvankelijk in zijn klachten verklaard. De beklagrechter schaart een klacht te pas en te onpas onder de noemer ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ als bedoeld in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waaronder observatie in het PBC valt. Klagers klacht met kenmerk 2017/8 gaat over het nalaten van de directeur tot het op zijn minst verstrekken van een ontvangstbevestiging naar aanleiding van naar zijn penitentiaire inrichting verzonden stukken en het nalaten van doorsturen van die stukken. Klager heeft conform de wettelijk voorgeschreven wijze (artikel 61, eerste lid, van de Pbw) zijn beklag gedaan en is een gedetineerde in de zin van de Pbw (artikel 1, aanhef en onder e). Klagers klacht met kenmerk 2017/32 betreft het nalaten tot het verstrekken van de door klager per brief van 17 mei 2017 verzochte informatie en het nalaten van het doorzenden van de aan die brief gehechte brieven. De directeur heeft dit ten onrechte opgevat als een rechtstreeks verzoek tot verstrekking van (onderliggende) rapportages. Klager heeft hiertegen tijdig beklag ingediend.

 

De directeur heeft daarop als volgt schriftelijk gereageerd.

Klager verwijt het PBC in zijn klacht met kenmerk 2017/8 dat verzuimd is om hem op de hoogte te stellen van het vertrek uit het PBC van de psychiater die over hem heeft gerapporteerd en dat zijn brieven niet naar haar zouden zijn doorgestuurd. Tevens heeft klager in zijn klacht met kenmerk 2017/32 geklaagd over het feit dat op 6 juni 2017 is besloten de door hem opgevraagde informatie niet te verstrekken. Klager is door de beklagrechter niet-ontvankelijk in zijn klachten verklaard omdat geen sprake is van beklagwaardige beslissingen als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De directeur verzoekt de beroepscommissie deze beslissing te handhaven. De beroepscommissie heeft klager in vergelijkbare klachten niet-ontvankelijk verklaard, zie RSJ 25 april 2017, 16/3953/GA. Klager geeft in zijn toelichting van 13 november 2017 voorbeelden van geneeskundige handelingen die onder de reikwijdte van de Pbw zouden kunnen vallen. Deze voorbeelden betreffen echter situaties waarin veelal geen andere rechtsgang openstaat en die niet vergelijkbaar zijn met onderhavige klachten.

 

27.       De beoordeling

feiten

Klager heeft de volgende schriftelijke verzoeken aan de directeur van het PBC gedaan.

Per brief van 14 december 2016, herhaald op 2 januari 2017:

-opvraagverzoek naar het tijdens zijn opname bij het PBC ingediende schriftelijke pleidooi. Deze heeft klager op 28 april 2014 als reactie op de inzage in de conceptversie van het psychiatrisch rapport opgemaakt opdat deze integraal verwerkt kon worden in het definitieve psychiatrisch (deel)rapport.

-daarnaast verzoekt klager om schriftelijke gegevens (met name aanwezigheidslijst) betreffende de wekelijks gehouden groepsgesprekken in de periode van 13 maart 2014 tot 30 april 2014. Deze verzoeken zijn rechtstreeks gericht aan mevrouw De V., werkzaam als forensisch psychiater en voorheen als Hoofd psychiatrie en Hoofd medische zorg bij het PBC.

Per brief van 17 mei 2017:

-klager verzoekt hem kenbaar te maken wat het werkadres is van de psycholoog, de heer Van H. en de psychiater mevrouw De V. Indien niet beschikbaar dan het verzoek om hun woonadressen te verstrekken.

-secundair het verzoek om de bij deze brief gevoegde, aan de hiervoor genoemde deskundigen gerichte brieven, rechtstreeks aan hen te versturen zodat het verzoek hen tijdig bereikt.

-het verzoek om aan klager kenbaar te maken wie de psychomotorisch onderzoeker is die over klager heeft gerapporteerd tijdens zijn tweede opname. Tevens het verzoek om de bij deze brief gevoegde, aan de onderzoeker gerichte, brief aan hem te overleggen.

 

De directeur heeft niet gereageerd op klagers verzoek van 14 december 2016. Op het verzoek van 17 mei 2017 is gereageerd met een brief van 6 juni 2017 waarin is aangegeven dat op herhaalde verzoeken van klager niet meer inhoudelijk wordt gereageerd en dat klager de onderzoekers kan bereiken met de contactgegevens zoals bekend in de (tucht)procedures waarin klager de onderzoekers heeft betrokken.

 

regelgeving

In artikel 60 van de Pbw is het volgende bepaald:

1 Een gedetineerde kan bij de beklagrechter beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing.

2 Met een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een verzuim of weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn verzuimd of geweigerd, indien niet binnen de wettelijke of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn een beslissing is genomen.

3. (…)

 

Op grond van artikel 61, eerste lid, van de Pbw doet de gedetineerde beklag door de indiening van een klaagschrift bij de beklagrechter bij de inrichting waar de beslissing waarover hij klaagt is genomen.

 

In artikel 1, aanhef en onder e, wordt onder het begrip gedetineerde verstaan een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting plaatsvindt.

 

inhoudelijk

De beklagrechter heeft klager in alle onderdelen van zijn hiervoor uitgewerkte klacht niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft de beklagrechter ten grondslag gelegd dat klager reeds twee jaar niet meer in het PBC verblijft, dat de directeur van het PBC al twee jaar geen penitentiair rechtelijke verantwoordelijkheid jegens klager heeft en dat klagers verzoeken zien op rapporten die een ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ zijn.

 

De beroepscommissie stelt vast dat klager ten tijde van diens klacht een gedetineerde was als bedoeld in artikel 60, eerste lid, Pbw. Met het nalaten te reageren op de door klager ingediende verzoeken, was sprake van een beklagwaardige beslissing als bedoeld in artikel 60, tweede lid, Pbw. Voor zover de verzoeken van klager niet zien op enige ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ als bedoeld in boek 7 van het Burgerlijke Wetboek had klager in zijn beklag moeten worden ontvangen. De uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden vernietigd. Voor het overige – dat betreft het onderdeel van de klacht dat ziet op de inhoud van groepsgesprekken en een schriftelijk pleidooi – kan de uitspraak van de beklagrechter in stand blijven.

 

Voor wat betreft de verzoeken die zien op personalia en adresgegeven alsmede het verzoek bepaalde stukken door te sturen, heeft de directeur in het bijzonder uit het oogpunt van privacybescherming in redelijkheid kunnen weigeren hieraan te voldoen. Het beklag van klager zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

28.       De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor zover klager niet-ontvankelijk in zijn beklag is verklaard vanwege verzoeken van klager die zien op een ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover het beklag ziet op een beslissing dan wel een verzuim of weigering om te beslissen van de directeur, verklaart klager alsnog in zoverre ontvankelijk in zijn beklag maar verklaart het beklag ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 22 januari 2018

 

 

             

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

nummer:          17/2833/GA

 

betreft: [klager]            datum: 22 januari 2018

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van,

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een uitspraak van 14 augustus 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Klager en de directeur hebben, met bericht, geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 28 november 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

29.       De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft:

a. het handelen en nalaten van de directeur naar aanleiding van een verzoek van klager van 14 december 2016, herhaald op 2 januari 2017, om (schriftelijke) informatie en stukken (PB 2017/8);

b. het handelen en nalaten van de directeur naar aanleiding van een verzoek van klager van 17 mei 2017, om (schriftelijke) informatie en stukken (PB 2017/32).

 

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

30.       De standpunten van klager en de directeur

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt, zakelijk weergegeven, toegelicht.

De beklagrechter heeft klager ten onrechte niet-ontvankelijk in zijn klachten verklaard. De beklagrechter schaart een klacht te pas en te onpas onder de noemer ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ als bedoeld in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waaronder observatie in het PBC valt. Klagers klacht met kenmerk 2017/8 gaat over het nalaten van de directeur tot het op zijn minst verstrekken van een ontvangstbevestiging naar aanleiding van naar zijn penitentiaire inrichting verzonden stukken en het nalaten van doorsturen van die stukken. Klager heeft conform de wettelijk voorgeschreven wijze (artikel 61, eerste lid, van de Pbw) zijn beklag gedaan en is een gedetineerde in de zin van de Pbw (artikel 1, aanhef en onder e). Klagers klacht met kenmerk 2017/32 betreft het nalaten tot het verstrekken van de door klager per brief van 17 mei 2017 verzochte informatie en het nalaten van het doorzenden van de aan die brief gehechte brieven. De directeur heeft dit ten onrechte opgevat als een rechtstreeks verzoek tot verstrekking van (onderliggende) rapportages. Klager heeft hiertegen tijdig beklag ingediend.

 

De directeur heeft daarop als volgt schriftelijk gereageerd.

Klager verwijt het PBC in zijn klacht met kenmerk 2017/8 dat verzuimd is om hem op de hoogte te stellen van het vertrek uit het PBC van de psychiater die over hem heeft gerapporteerd en dat zijn brieven niet naar haar zouden zijn doorgestuurd. Tevens heeft klager in zijn klacht met kenmerk 2017/32 geklaagd over het feit dat op 6 juni 2017 is besloten de door hem opgevraagde informatie niet te verstrekken. Klager is door de beklagrechter niet-ontvankelijk in zijn klachten verklaard omdat geen sprake is van beklagwaardige beslissingen als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De directeur verzoekt de beroepscommissie deze beslissing te handhaven. De beroepscommissie heeft klager in vergelijkbare klachten niet-ontvankelijk verklaard, zie RSJ 25 april 2017, 16/3953/GA. Klager geeft in zijn toelichting van 13 november 2017 voorbeelden van geneeskundige handelingen die onder de reikwijdte van de Pbw zouden kunnen vallen. Deze voorbeelden betreffen echter situaties waarin veelal geen andere rechtsgang openstaat en die niet vergelijkbaar zijn met onderhavige klachten.

 

31.       De beoordeling

feiten

Klager heeft de volgende schriftelijke verzoeken aan de directeur van het PBC gedaan.

Per brief van 14 december 2016, herhaald op 2 januari 2017:

-opvraagverzoek naar het tijdens zijn opname bij het PBC ingediende schriftelijke pleidooi. Deze heeft klager op 28 april 2014 als reactie op de inzage in de conceptversie van het psychiatrisch rapport opgemaakt opdat deze integraal verwerkt kon worden in het definitieve psychiatrisch (deel)rapport.

-daarnaast verzoekt klager om schriftelijke gegevens (met name aanwezigheidslijst) betreffende de wekelijks gehouden groepsgesprekken in de periode van 13 maart 2014 tot 30 april 2014. Deze verzoeken zijn rechtstreeks gericht aan mevrouw De V., werkzaam als forensisch psychiater en voorheen als Hoofd psychiatrie en Hoofd medische zorg bij het PBC.

Per brief van 17 mei 2017:

-klager verzoekt hem kenbaar te maken wat het werkadres is van de psycholoog, de heer Van H. en de psychiater mevrouw De V. Indien niet beschikbaar dan het verzoek om hun woonadressen te verstrekken.

-secundair het verzoek om de bij deze brief gevoegde, aan de hiervoor genoemde deskundigen gerichte brieven, rechtstreeks aan hen te versturen zodat het verzoek hen tijdig bereikt.

-het verzoek om aan klager kenbaar te maken wie de psychomotorisch onderzoeker is die over klager heeft gerapporteerd tijdens zijn tweede opname. Tevens het verzoek om de bij deze brief gevoegde, aan de onderzoeker gerichte, brief aan hem te overleggen.

 

De directeur heeft niet gereageerd op klagers verzoek van 14 december 2016. Op het verzoek van 17 mei 2017 is gereageerd met een brief van 6 juni 2017 waarin is aangegeven dat op herhaalde verzoeken van klager niet meer inhoudelijk wordt gereageerd en dat klager de onderzoekers kan bereiken met de contactgegevens zoals bekend in de (tucht)procedures waarin klager de onderzoekers heeft betrokken.

 

regelgeving

In artikel 60 van de Pbw is het volgende bepaald:

1 Een gedetineerde kan bij de beklagrechter beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing.

2 Met een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een verzuim of weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn verzuimd of geweigerd, indien niet binnen de wettelijke of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn een beslissing is genomen.

3. (…)

 

Op grond van artikel 61, eerste lid, van de Pbw doet de gedetineerde beklag door de indiening van een klaagschrift bij de beklagrechter bij de inrichting waar de beslissing waarover hij klaagt is genomen.

 

In artikel 1, aanhef en onder e, wordt onder het begrip gedetineerde verstaan een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting plaatsvindt.

 

inhoudelijk

De beklagrechter heeft klager in alle onderdelen van zijn hiervoor uitgewerkte klacht niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft de beklagrechter ten grondslag gelegd dat klager reeds twee jaar niet meer in het PBC verblijft, dat de directeur van het PBC al twee jaar geen penitentiair rechtelijke verantwoordelijkheid jegens klager heeft en dat klagers verzoeken zien op rapporten die een ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ zijn.

 

De beroepscommissie stelt vast dat klager ten tijde van diens klacht een gedetineerde was als bedoeld in artikel 60, eerste lid, Pbw. Met het nalaten te reageren op de door klager ingediende verzoeken, was sprake van een beklagwaardige beslissing als bedoeld in artikel 60, tweede lid, Pbw. Voor zover de verzoeken van klager niet zien op enige ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ als bedoeld in boek 7 van het Burgerlijke Wetboek had klager in zijn beklag moeten worden ontvangen. De uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden vernietigd. Voor het overige – dat betreft het onderdeel van de klacht dat ziet op de inhoud van groepsgesprekken en een schriftelijk pleidooi – kan de uitspraak van de beklagrechter in stand blijven.

 

Voor wat betreft de verzoeken die zien op personalia en adresgegeven alsmede het verzoek bepaalde stukken door te sturen, heeft de directeur in het bijzonder uit het oogpunt van privacybescherming in redelijkheid kunnen weigeren hieraan te voldoen. Het beklag van klager zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

32.       De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor zover klager niet-ontvankelijk in zijn beklag is verklaard vanwege verzoeken van klager die zien op een ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover het beklag ziet op een beslissing dan wel een verzuim of weigering om te beslissen van de directeur, verklaart klager alsnog in zoverre ontvankelijk in zijn beklag maar verklaart het beklag ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 22 januari 2018

 

 

             

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

nummer:          17/2833/GA

 

betreft: [klager]            datum: 22 januari 2018

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van,

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een uitspraak van 14 augustus 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Klager en de directeur hebben, met bericht, geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 28 november 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft:

a. het handelen en nalaten van de directeur naar aanleiding van een verzoek van klager van 14 december 2016, herhaald op 2 januari 2017, om (schriftelijke) informatie en stukken (PB 2017/8);

b. het handelen en nalaten van de directeur naar aanleiding van een verzoek van klager van 17 mei 2017, om (schriftelijke) informatie en stukken (PB 2017/32).

 

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt, zakelijk weergegeven, toegelicht.

De beklagrechter heeft klager ten onrechte niet-ontvankelijk in zijn klachten verklaard. De beklagrechter schaart een klacht te pas en te onpas onder de noemer ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ als bedoeld in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waaronder observatie in het PBC valt. Klagers klacht met kenmerk 2017/8 gaat over het nalaten van de directeur tot het op zijn minst verstrekken van een ontvangstbevestiging naar aanleiding van naar zijn penitentiaire inrichting verzonden stukken en het nalaten van doorsturen van die stukken. Klager heeft conform de wettelijk voorgeschreven wijze (artikel 61, eerste lid, van de Pbw) zijn beklag gedaan en is een gedetineerde in de zin van de Pbw (artikel 1, aanhef en onder e). Klagers klacht met kenmerk 2017/32 betreft het nalaten tot het verstrekken van de door klager per brief van 17 mei 2017 verzochte informatie en het nalaten van het doorzenden van de aan die brief gehechte brieven. De directeur heeft dit ten onrechte opgevat als een rechtstreeks verzoek tot verstrekking van (onderliggende) rapportages. Klager heeft hiertegen tijdig beklag ingediend.

 

De directeur heeft daarop als volgt schriftelijk gereageerd.

Klager verwijt het PBC in zijn klacht met kenmerk 2017/8 dat verzuimd is om hem op de hoogte te stellen van het vertrek uit het PBC van de psychiater die over hem heeft gerapporteerd en dat zijn brieven niet naar haar zouden zijn doorgestuurd. Tevens heeft klager in zijn klacht met kenmerk 2017/32 geklaagd over het feit dat op 6 juni 2017 is besloten de door hem opgevraagde informatie niet te verstrekken. Klager is door de beklagrechter niet-ontvankelijk in zijn klachten verklaard omdat geen sprake is van beklagwaardige beslissingen als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De directeur verzoekt de beroepscommissie deze beslissing te handhaven. De beroepscommissie heeft klager in vergelijkbare klachten niet-ontvankelijk verklaard, zie RSJ 25 april 2017, 16/3953/GA. Klager geeft in zijn toelichting van 13 november 2017 voorbeelden van geneeskundige handelingen die onder de reikwijdte van de Pbw zouden kunnen vallen. Deze voorbeelden betreffen echter situaties waarin veelal geen andere rechtsgang openstaat en die niet vergelijkbaar zijn met onderhavige klachten.

 

3.         De beoordeling

feiten

Klager heeft de volgende schriftelijke verzoeken aan de directeur van het PBC gedaan.

Per brief van 14 december 2016, herhaald op 2 januari 2017:

-opvraagverzoek naar het tijdens zijn opname bij het PBC ingediende schriftelijke pleidooi. Deze heeft klager op 28 april 2014 als reactie op de inzage in de conceptversie van het psychiatrisch rapport opgemaakt opdat deze integraal verwerkt kon worden in het definitieve psychiatrisch (deel)rapport.

-daarnaast verzoekt klager om schriftelijke gegevens (met name aanwezigheidslijst) betreffende de wekelijks gehouden groepsgesprekken in de periode van 13 maart 2014 tot 30 april 2014. Deze verzoeken zijn rechtstreeks gericht aan mevrouw De V., werkzaam als forensisch psychiater en voorheen als Hoofd psychiatrie en Hoofd medische zorg bij het PBC.

Per brief van 17 mei 2017:

-klager verzoekt hem kenbaar te maken wat het werkadres is van de psycholoog, de heer Van H. en de psychiater mevrouw De V. Indien niet beschikbaar dan het verzoek om hun woonadressen te verstrekken.

-secundair het verzoek om de bij deze brief gevoegde, aan de hiervoor genoemde deskundigen gerichte brieven, rechtstreeks aan hen te versturen zodat het verzoek hen tijdig bereikt.

-het verzoek om aan klager kenbaar te maken wie de psychomotorisch onderzoeker is die over klager heeft gerapporteerd tijdens zijn tweede opname. Tevens het verzoek om de bij deze brief gevoegde, aan de onderzoeker gerichte, brief aan hem te overleggen.

 

De directeur heeft niet gereageerd op klagers verzoek van 14 december 2016. Op het verzoek van 17 mei 2017 is gereageerd met een brief van 6 juni 2017 waarin is aangegeven dat op herhaalde verzoeken van klager niet meer inhoudelijk wordt gereageerd en dat klager de onderzoekers kan bereiken met de contactgegevens zoals bekend in de (tucht)procedures waarin klager de onderzoekers heeft betrokken.

 

regelgeving

In artikel 60 van de Pbw is het volgende bepaald:

1 Een gedetineerde kan bij de beklagrechter beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing.

2 Met een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een verzuim of weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn verzuimd of geweigerd, indien niet binnen de wettelijke of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn een beslissing is genomen.

3. (…)

 

Op grond van artikel 61, eerste lid, van de Pbw doet de gedetineerde beklag door de indiening van een klaagschrift bij de beklagrechter bij de inrichting waar de beslissing waarover hij klaagt is genomen.

 

In artikel 1, aanhef en onder e, wordt onder het begrip gedetineerde verstaan een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting plaatsvindt.

 

inhoudelijk

De beklagrechter heeft klager in alle onderdelen van zijn hiervoor uitgewerkte klacht niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft de beklagrechter ten grondslag gelegd dat klager reeds twee jaar niet meer in het PBC verblijft, dat de directeur van het PBC al twee jaar geen penitentiair rechtelijke verantwoordelijkheid jegens klager heeft en dat klagers verzoeken zien op rapporten die een ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ zijn.

 

De beroepscommissie stelt vast dat klager ten tijde van diens klacht een gedetineerde was als bedoeld in artikel 60, eerste lid, Pbw. Met het nalaten te reageren op de door klager ingediende verzoeken, was sprake van een beklagwaardige beslissing als bedoeld in artikel 60, tweede lid, Pbw. Voor zover de verzoeken van klager niet zien op enige ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ als bedoeld in boek 7 van het Burgerlijke Wetboek had klager in zijn beklag moeten worden ontvangen. De uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden vernietigd. Voor het overige – dat betreft het onderdeel van de klacht dat ziet op de inhoud van groepsgesprekken en een schriftelijk pleidooi – kan de uitspraak van de beklagrechter in stand blijven.

 

Voor wat betreft de verzoeken die zien op personalia en adresgegeven alsmede het verzoek bepaalde stukken door te sturen, heeft de directeur in het bijzonder uit het oogpunt van privacybescherming in redelijkheid kunnen weigeren hieraan te voldoen. Het beklag van klager zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor zover klager niet-ontvankelijk in zijn beklag is verklaard vanwege verzoeken van klager die zien op een ‘handeling op het gebied van de geneeskunst’ en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover het beklag ziet op een beslissing dan wel een verzuim of weigering om te beslissen van de directeur, verklaart klager alsnog in zoverre ontvankelijk in zijn beklag maar verklaart het beklag ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 22 januari 2018

 

 

             

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven