Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2693/GA, 31 januari 2018, beroep
Uitspraakdatum:31-01-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/2693/GA

betreft: [Klager]           datum: 31 januari 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift  ingediend door

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 27 juli 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting in Vught alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Klager beklaagt zich over het feit dat zijn gouden ketting is zoekgeraakt na een cel-inspectie. De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. De cel werd onderzocht toen klager niet aanwezig was. Bij terugkomst op de afdeling stonden alle celdeuren op een kier. Verwacht mag worden dat het personeel de deur op slot draait na een cel-inspectie. Klager meldde de vermissing van de ketting direct bij het inrichtingspersoneel. Het personeel ondernam echter geen actie. Op grond van artikel 45, tweede lid van de Pbw is de directeur aansprakelijk bij vermissing of schade van goederen.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 34, eerst lid en onder a, Pbw is de directeur bevoegd de verblijfsruimte van een gedetineerde te onderzoeken op de aanwezigheid van voorwerpen die niet in zijn bezit mogen zijn.

De beroepscommissie stelt als onweersproken vast dat de celdeur van klager na de inspectie niet werd afgesloten. Klager was tijdens de inspectie niet aanwezig op zijn cel. Toen hij terugkwam op de afdeling bleek zijn celdeur op een kier te staan. De directeur heeft dit niet weerspoken. Tijdens de inspectie draagt de directeur de verantwoordelijkheid voor de

goederen van de gedetineerden. Nu klager niet aanwezig was, behoort het bovendien tot de zorgplicht van de directeur om de celdeur af te (laten) sluiten. Nu dit niet is gebeurd, is daarmee niet voldaan aan de zorgplicht van de directeur. 

Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard, de uitspraak van de

beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Aan klager zal een financiële tegemoetkoming worden toegekend. De beroepscommissie merkt hierbij op dat de tegemoetkoming bedoeld is voor door klager ondervonden ongemak. Een tegemoetkoming is niet bedoeld als schadevergoeding. Slechts indien schade op eenvoudige wijze is vast te stellen, kunnen schadevergoedingsaspecten in de hoogte van een toe te kennen tegemoetkoming worden betrokken. De schade is in dit geval echter niet eenvoudig vast te stellen bij gebreke aan nadere informatie omtrent de ketting (aanschafprijs, ouderdom e.d.).

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 17,50. 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 31 januari 2018

           

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven