Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2583/GM, 9 februari 2018, beroep
Uitspraakdatum:09-02-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/2583/GM

betreft: [klager]            datum: 9 februari 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. T. van Assendelft de Coningh namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Esserheem te Veenhuizen, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 25 juli 2017 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het (toenmalige) ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 januari 2018, gehouden in de p.i. Vught, is klager, bijgestaan door de kantoorgenoot van zijn raadsman, mr. S.G.H. van de Kamp, gehoord.

Als toehoorder was ter zitting aanwezig mr. A.G. Dekker, secretaris bij de afdeling rechtspraak van de Raad.

De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Esserheem is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beroep

De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 19 juni 2017, betreft de afwijzing van klagers aanvraag voor een hersteloperatie na sterilisatie.

 

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts

Door en namens klager is het volgende aangevoerd.

Het verzoek om re-fertilisatie is afgewezen omdat die operatie zou vallen onder uitstelbare zorg vanwege het ontbreken van medische noodzaak ten aanzien van klagers gezondheid. Klager heeft zich in overleg met zijn levenspartner laten steriliseren in verband met de bijwerkingen die zijn partner ondervond van anticonceptie. Zij hebben al dertien jaar een relatie en samen een dochter van zeven jaar oud. Klager heeft veel kunnen nadenken en bij zijn vriendin aangegeven spijt te hebben van de eerdere beslissing tot sterilisatie. Samen zijn zij inmiddels op de beslissing tot sterilisatie teruggekomen en willen graag een tweede kindje. De kans op een succesvolle hersteloperatie is mede afhankelijk van het aantal jaren dat verlopen is sinds de sterilisatie. De kans op succes is de eerste vijf jaren na de sterilisatie het grootst en neemt na vijf tot tien jaar drastisch af. Dit is de medische noodzaak voor zijn verzoek. Anders zou hij pas in aanmerking komen voor een operatie na zijn v.i. en dat is in het zesde jaar van zijn gevangenisstraf van negen jaar. Klager is in 2014 gesteriliseerd. De tijd dringt. Hij komt over twee jaar pas in aanmerking voor fasering. Klager heeft bij aanvang van zijn detentie in p.i. Almelo zijn wens tot re-fertilisatie al uitgesproken. Daar is hem te kennen gegeven dat zijn wens zou worden gehonoreerd als hij een formele aanvraag zou doen op grond van humanitaire redenen. Hierdoor is het gerechtvaardigd vertrouwen ontstaan dat zijn verzoek gehonoreerd zou worden. De weigering door of namens de inrichtingsarts is in strijd met artikel 8 EVRM.

Het betreft een kortdurende operatie. Als hij niet gedetineerd zou zijn, zou 80% van de kosten door de basiszorgverzekering worden vergoed. Hij kan echter niet zelf een ziektekostenverzekering afsluiten omdat hij gedetineerd is. Klager heeft aangegeven de operatie eventueel zelf te willen betalen maar niet de bewakingskosten. De kosten van de operatie vormen niet het probleem. In de locatie Esserheem is klager de vraag gesteld of hij het normaal vindt dat de belastingbetaler een dergelijke operatie zou betalen. Uit de medische gegevens van 23 januari 2017 blijkt dat de inrichtingsarts heeft aangegeven dat re-fertilisatie in principe mogelijk is. Verzocht wordt om het beroep gegrond te verklaren en te bepalen dat klager de medische ingreep zal mogen ondergaan gedurende zijn detentie.

Namens de inrichtingsarts is het volgende standpunt ingenomen.

De afdeling gezondheidszorg is om advies gevraagd. Als antwoord werd gegeven dat de inrichtingsarts kan beoordelen of de hersteloperatie medisch noodzakelijk of uitstelbaar is, zo nodig in overleg met de specialist uit het ziekenhuis. Klager heeft aangegeven best de ziekenhuiskosten te willen betalen maar niet de bewakingskosten. Hij is nog niet afgestraft maar in hoger beroep. Klager is voorgesteld om te wachten totdat hij definitief is afgestraft. Dat is ook het advies geweest in de vorige inrichting.

 

3.         De beoordeling

Klager heeft bij de medische dienst aangegeven dat hij gesteriliseerd is in 2014 en dat hij een hersteloperatie zou willen ondergaan in verband met de huidige kinderwens van klager en zijn partner. Klager heeft als reden voor zijn verzoek aangegeven en zulks onderbouwd dat de eerste vijf  jaren na de sterilisatie de kans op herstel het grootst is en na vijf tot tien jaren die kans ingrijpend afneemt. Klager heeft geen verlof en komt over twee jaar pas in aanmerking voor detentiefasering. Hij heeft aangegeven eventueel bereid te zijn om zelf de kosten voor de operatie te dragen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is klagers stelling, dat de eerste vijf  jaren na sterilisatie de kans op herstel na refertilisatie groter is dan in de jaren die daarop volgen, juist. Weliswaar heeft de medische dienst advies gevraagd bij de medisch adviseur  - die zich van een oordeel heeft onthouden - maar niet in te zien valt waar de weigering door en/of namens de inrichtingsarts om verdere stappen te ondernemen op berust.

De artikelen 8 en 12 van het EVRM verlenen niet een afdwingbaar recht om kinderen te krijgen, maar wel een recht om daarbij niet nodeloos gehinderd te worden, waarbij in individuele gevallen een zorgvuldige afweging dient te worden gemaakt. Uit de stukken komt niet naar voren dat door of namens de inrichtingsarts een zorgvuldige afweging is gemaakt omtrent een doorverwijzing naar de medisch specialist die uiteindelijk alle factoren moet wegen die bij een dergelijke ingreep in aanmerking komen.

Gelet op het bovenstaande had klager naar het oordeel van de beroepscommissie doorverwezen dienen te worden naar een uroloog om te beoordelen of in klagers geval een vaso-vasotomie mogelijk is en wat de condities zijn waaronder deze zou kunnen worden uitgevoerd. Nu dit niet is geschied, is de beroepscommissie van oordeel dat het handelen door of namens de inrichtingsarts  kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie ziet geen reden om verzoeker een tegemoetkoming toe te kennen nu zij de aanbeveling zal doen om klager alsnog door te verwijzen naar een uroloog.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en beveelt de inrichtingsarts aan om klager alsnog door te verwijzen naar een uroloog.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 9 februari 2018.

 

 

                      

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven