Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0859/JA, 5 augustus 2003, beroep
Uitspraakdatum:05-08-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/859/JA

betreft: [klager] datum: 5 augustus 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 15 april 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de Rijksinrichting voor Jongens ’t Nieuwe Lloyd te Amsterdam,

gericht tegen een uitspraak d.d. 11 april 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van [...], geboren op [1987], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 juli 2003, gehouden in de Rijksinrichting voor Jongens ’t Nieuwe Lloyd te Amsterdam, zijn gehoord de heer [...], algemeen directeur van voormelde inrichting, en klager.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft, voorzover in beroep aan de orde, het feit dat klager niet in de gelegenheid is gesteld een uur te luchten, omdat hem, in verband met ordeverstorend gedrag tijdens het luchten, de ordemaatregel van uitsluiting vanverblijf in de groep is opgelegd.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er is voldaan aan de zorgplicht, want klager is conform de wet de gelegenheid geboden om te luchten. Het is aan het gedrag van klager te wijten dat het luchten hem uiteindelijk is onthouden. Het luchten is door een misdraging vanklager onderbroken en hij is van de groep verwijderd. Hem later alsnog de gelegenheid te geven te luchten wordt in strijd geacht met de opvoedingsgedachte. Dat wordt gezien als een beloning van fout gedrag. Daarnaast speelt nog eenpraktisch argument. Op het tijdstip dat klager verzocht het luchten te mogen inhalen is er weinig personeel aanwezig. Als het had gemoeten dan had klager natuurlijk kunnen luchten, dan wordt daar een mouw aangepast, maar daarvan wasin dit geval naar de mening van de directeur geen sprake. Dit praktische argument betreft echter niet het hoofdargument om klager niet meer te laten luchten. Dat is het eerste, principiële argument wel. Het in de Bjj opgenomen rechtop luchten betreft een grondrecht en is geen pedagogisch onderdeel. Voor de weigering van het luchten aan klager wordt echter wel een pedagogisch argument gebruikt, namelijk dat het belonen van fout gedrag ongewenst wordt geacht.Maar nogmaals: klager is wel degelijk de gelegenheid geboden om te luchten.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft voor het incident op de luchtplaats straf gekregen. Hij moest op zijn kamer blijven, heeft de recreatie gemist en moest daarna ook nog eens de vloer dweilen. Toen hij ’s-avonds vroeg of hij het luchten kon inhalen, werddat geweigerd. Er was op dat moment genoeg personeel aanwezig, er liep drie man rond. Het was hem allang duidelijk gemaakt dat zijn gedrag op de luchtplaats niet door de beugel kon, hij was liever op de groep gebleven. Het recht opluchten blijft volgens klager staan, ook als je straf krijgt. Hij wist dat hij straf zou krijgen, hij was al een keer gewaarschuwd, maar hij wist niet dat dit tevens in zou houden dat hij niet meer zou mogen luchten.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 24, eerste lid, Bjj kan de directeur de jeugdige uitsluiten van het verblijf in de groep of de deelname aan een of meer activiteiten behoudens het dagelijks verblijf in de buitenlucht gedurende tenminste eenuur, bedoeld in artikel 53, vijfde lid, Bjj.

De beroepscommissie stelt vast dat klager in de gelegenheid is gesteld om te luchten conform het gestelde in artikel 53, vijfde lid, Bjj, dat hij tijdens dit luchtmoment ordeverstorend gedrag heeft vertoond en dat hem dientengevolgeeen ordemaatregel is opgelegd. Hij heeft hierdoor niet het in de wet voorgeschreven minimumuur in de buitenlucht kunnen verblijven.

Het dagelijks verblijf in de buitenlucht betreft een grondrecht dat echter ook de verplichting schept om daar goed gebruik van te maken en zodoende behoorlijke uitvoering van dat recht door de directeur mogelijk te maken. Nu klagerin de gelegenheid is gesteld om te luchten, maar hij zich tijdens dit luchtmoment heeft misdragen, is de beroepscommissie van oordeel dat de weigering van de directeur om klager op een later tijdstip het restant van de luchttijd inte laten halen niet in strijd is met de wet en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
De beroepscommissie merkt in dit verband op dat een weigering om de luchttijd in te halen expliciet niet als een extra straf mag worden aangewend.
De beroepscommissie acht het wenselijk dat de inrichting de jeugdigen bewust maakt van het feit dat het zich misdragen tijdens het luchtmoment als consequentie heeft dat de resterende luchttijd niet meer zal worden ingehaald. Tedenken valt aan opname van een dergelijke waarschuwing in de huisregels. Het beroep zal gegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J.A.C. Bartels, voorzitter, prof. dr. R.A.R. Bullens en mr. F.G.A. ten Siethoff, leden, bijgestaan door mr. S. Jousma, secretaris, op 5 augustus 2003

secretaris voorzitter

Naar boven