Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1053/SGA, 23 mei 2003, schorsing
Uitspraakdatum:23-05-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1053/SGA

betreft: [klager] datum: 23 mei 2003

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 20 mei 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoekster te noemen, verblijvende in het huis van bewaring (h.v.b.) voor vrouwen Zwolle.

Verzoekster vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de volgende beslissingen van de directeur van voornoemd h.v.b.:
a. op 9 mei 2003 een maatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel met verwijdering van de t.v. voor de duur van vijf dagen;
b. op 12 mei de mededeling aan verzoekster dat het detentieberaad een negatief advies had uitgebracht op haar verlofaanvraag;
c. op 12 mei 2003 een maatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen;
d. op 15 mei 2003 een maatregel van plaatsing in de eigen verblijfsruimte, waarbij verzoekster tot 26 mei 2003 een dagprogramma ondergaat, waarin zij niet gezamenlijk met medegedetineerden aan activiteiten zal deelnemen.

De voorzitter heeft voorts kennis genomen van het klaagschrift d.d. 16 mei 2003, alsmede van de schriftelijke en telefonische inlichtingen van de directeur d.d. 21 mei 2003.

1. De standpunten van verzoekster en van de directeur
Verzoekster heeft het verzoek schriftelijk toegelicht en daartoe het volgende aangevoerd.
Op 9 mei 2003 werd haar medegedeeld dat ze met een ander stond te praten en dat ze de cel moesten reinigen. Verzoekster had daar een reden voor, maar daar had het personeelslid niks mee te maken. Nadat verzoekster een opmerking hadgemaakt, kreeg ze een rapport.
Op 12 mei 2003 was er een vergadering over haar verlofaanvraag. Haar mentor kwam langs om te vertellen dat ze niet op verlof ging. Dit ondanks het feit dat de politie en het ministerie al akkoord waren en ze haar dochter al hadlaten weten dat ze haar eindelijk weer zou zien. Verzoekster was zeer teleurgesteld. Ze is afgevoerd naar de isolatiecel en moest daar tot 26 mei 2003 blijven. Op 15 mei 2003 heeft ze een gesprek gehad met het afdelingshoofd envanaf die dag verblijft ze individueel op cel tot 26 mei 2003. Verzoekster vindt dit niet terecht.

Uit de inlichtingen van de directeur komt het volgende naar voren.
Nadat een personeelslid op 12 mei 2003 verzoekster desgevraagd had medegedeeld dat het detentieberaad een negatief advies had uitgebracht op haar verlofaanvraag, reageerde verzoekster dreigend naar dit personeelslid. Naar aanleidinghiervan is zij in afzondering geplaatst in een isoleercel. Tijdens haar verblijf in de isoleercel vertoonde verzoekster aanvankelijk negatief gedrag. Een dag later draaide ze enigszins bij en bleek ze beter aanspreekbaar. Op 15 mei2003 is besloten, nadat onder meer het afdelingshoofd met haar had gesproken, om haar weer op eigen cel te laten verblijven. Haar is verteld dat zij in ieder geval tot maandag 26 mei 2003 een dagprogramma zal ondergaan, waarin zijniet in gezamenlijkheid met medegedetineerden aan activiteiten zal kunnen deelnemen. Op 26 mei 2003 zal worden bezien of zij weer in staat zal zijn om aan het reguliere dagprogramma deel te nemen.
Telefonisch is desgevraagd nog aangegeven dat de mededeling op 12 mei 2003 het advies van de inrichting betrof en niet de beslissing van de directeur op de verlofaanvraag. Daarnaast is de maatregel ingaande 12 mei 2003 in de plaatsgekomen van de maatregel ingaande 9 mei 2003.

2. De beoordeling
Ten aanzien van a. en c.:
Uit de inlichtingen van de directeur is de voorzitter gebleken dat de ordemaatregel vermeld onder a. op 12 mei 2003 is beëindigd en de ordemaatregel vermeld onder b. op 15 mei 2003 is beëindigd.

Nu de beslissingen tot oplegging van de bestreden ordemaatregelen niet meer ten uitvoer worden gelegd, zal het verzoek niet meer tot het door verzoekster beoogde resultaat kunnen leiden. Verzoekster heeft daarom geen belang meer bijeen toewijzing van deze onderdelen van het verzoek en het verzoek dient op deze onderdelen te worden afgewezen.

Ten aanzien van b.:
Het onderhavige onderdeel van het verzoek betreft de mededeling dat het detentieberaad een negatief advies had uitgebracht ten aanzien van verzoeksters verlofaanvraag. Een dergelijke mededeling van een advies betreft geen beslissingals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Om die reden kan verzoekster niet worden ontvangen in dit onderdeel van haar verzoek.

Ten aanzien van d.
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten grondekan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waarover beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisendbelang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur.

Ingevolge artikel 23 Pbw kan de directeur een gedetineerde de ordemaatregel opleggen van uitsluiting van een of meer activiteiten. Ingevolge artikel 24 Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen. Hettweede lid van artikel 24 Pbw bepaalt dat de gedetineerde gedurende dat verblijf niet deelneemt aan activiteiten. De door de directeur opgelegde maatregel van plaatsing in een regime waarin verzoekster op individuele basis kandeelnemen aan alle geboden activiteiten valt niet onder de ordemaatregel van uitsluiting van activiteiten of afzondering.
Een dergelijke beslissing dient te worden aangemerkt als een plaatsing in een individueel regime, waar immers deelname aan alle activiteiten, zij het op individuele basis, is toegestaan. In de Memorie van Toelichting, Tweede Kamervergaderjaar 1994-1995, 24263, nr. 3 pagina 42, bij de Pbw, wordt uitdrukkelijk vermeld dat de bevoegdheid om te bepalen in welke inrichtingen een individueel regime zal gelden aan de Minister is voorbehouden. De aanwijzing totindividueel regime wordt landelijk bepaald en de uitvoering door de directeur wordt toegesneden op de (on)mogelijkheden van de individuele gedetineerde.
De beslissing tot plaatsing in een individueel regime is op grond van artikel 15, derde lid, Pbw voorbehouden aan de selectiefunctionaris. De beslissing van de directeur mist derhalve een wettelijke grondslag.
Gelet op het vorenstaande zijn er termen aanwezig voor toewijzing van dit onderdeel van het verzoek, nu de beslissing van de directeur niet voldoet aan de wettelijke vormvoorschriften als bovenvermeld.

3. De uitspraak
Ten aanzien van onderdeel b.:
De voorzitter verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in dit onderdeel van haar verzoek.

Ten aanzien van onderdeel a. en onderdeel c.:
De voorzitter wijst deze onderdelen van het verzoek af.

Ten aanzien van onderdeel d:
De voorzitter wijst dit onderdeel van het verzoek toe en schorst terzake de beslissing
van de directeur.

Aldus gedaan door mr. J.W.P. Verheugt, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 23 mei 2003

secretaris voorzitter

Naar boven