nummer: 03/271/JA
betreft: [klager] datum: 4 augustus 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen heeft kennis genomen van een, via het secretariaat van commissie van toezicht bij de hierna te noemen jeugdinrichting, op31 januari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], geboren op [1984], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 6 december 2002 van de beklagcommissie bij de Rijksbehandelinrichting voor jeugdigen De Hunnerberg te Nijmegen, verder te noemen: De Hunnerberg, betreffende het feit dat er bij hem op de groep wordtgerookt en dat hij daardoor lichamelijke klachten heeft opgelopen,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van De Hunnerberg in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in zijn beroepschrift vermeld dat hij beroep wil instellen tegen de uitspraak van de beklagcommissie over het rookbeleid.
In zijn schriftelijke inlichtingen en opmerkingen naar aanleiding van het beroepschrift is namens de directeur van De Hunnerberg onder meer aangevoerd dat en waarom de beklagcommissie klager ten onrechte in het beklag heeftontvangen.
2. De beoordeling
De uitspraak waarvan beroep bevat twee onderdelen:
- het beklag tegen het rookbeleid op klagers afdeling, in het bijzonder bij verblijf op de leefgroep, is gegrond verklaard;
- de beklagcommissie heeft bij wijze van tegemoetkoming wegens de voormelde gegrondverklaring vastgesteld dat klager in staat wordt gesteld een half uur extra in de buitenlucht te verblijven.
Klager heeft, hoewel hij daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld, niet aangegeven tegen welk onderdeel van de uitspraak van de beklagcommissie het beroep is gericht en heeft, ondanks het schriftelijke verzoek namens deberoepscommissie daartoe, geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om alsnog de redenen voor het beroep mede te delen.
De beroepscommissie is van oordeel dat klager er geen belang bij heeft beroep in te stellen tegen het eerste onderdeel van de bestreden uitspraak, de gegrondverklaring van het beklag. Ten aanzien van het tweede onderdeel, detegemoetkomingsbeslissing, kan beroep worden ingesteld, maar dan moet dit beroep ingevolge artikel 74 van de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen „met redenen omkleed“ zijn. Dit betekent dat klager moet uitleggen waarom hijhet niet eens is met dit onderdeel van de uitspraak van de beklagcommissie.
Nu klager heeft verzuimd de reden(en) van het beroep in het beroepschrift te vermelden en geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid het beroep alsnog toe te lichten, kan de beroepscommissie het beroep, indien en voorzover tegende tegemoetkomingsbeslissing gericht, niet verder behandelen.
Gelet op het vorenstaande kan de beroepscommissie klager niet in het beroep ontvangen.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, prof.dr. R.A.R. Bullens en mr. F.G.A. ten Siethoff, leden, bijgestaan door mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 4 augustus 2003.
secretaris voorzitter