nummer: 03/42/GB
betreft: [klager] datum: 18 juni 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 27 december 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], geboren op [1966], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 13 december 2002 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. H.M.S. Cremers, op 21 februari 2003 door een lid van de Raad gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager als afgestrafte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.
2. De feiten
2.1. Klager is sedert 22 maart 2001 gedetineerd. Sedert 15 mei 2002 verbleef hij op de afdeling voor beperkt gemeenschapsgeschikten van de penitentiaire inrichting (p.i.) Haaglanden. Op 18 december 2002 is hij op advies van deEBI-adviescommissie in de EBI geplaatst.
2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek wegens het begaan van een misdrijf strafbaar gesteld in artikel 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, welke straf is ingegaan op 10 april 2004. De wettelijkvroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 16 november 2005.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep tegen de beslissing hem te plaatsen in de EBI -zakelijk weergegeven- als volgt toegelicht.
De informatie omtrent een vermeende ontvluchtingspoging van klager is weliswaar afkomstig van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP), maar gebaseerd op een anonieme bron. De landelijk officier van justitie heeft deinformatie evenmin geaccordeerd.
Voorts is het onwaarschijnlijk dat klager ontvluchtingsplannen zou beramen juist op het moment dat hij vanuit een regime voor beperkt gemeenschapsgeschikten zou worden overgeplaatst naar een algeheel regime. Klager heeft gedurendezijn detentie geen noemenswaardige incidenten bekend. Wel zou hij een ongezonde belangstelling hebben voor het personeel en de mate van beveiliging binnen de inrichting, maar deze gegevens worden niet nader gepreciseerd.
Van een eventueel uitleveringsverzoek door de Engelse autoriteiten is geen concrete informatie bekend, zodat deze informatie niet mag worden meegewogen.
Dat hij een keer in Engeland ontvlucht zou zijn, klager ontkent dat hierbij sprake is geweest van geweld heeft er niet aan in de weg gestaan dat hij destijds in een regulier huis van bewaring is geplaatst, zodat deze informatie ooknu niet kan worden tegengeworpen.
Het bij klager aangetroffen briefje met informatie omtrent stoffen waarmee explosieven worden gemaakt is ten behoeve van ene boek dat hij aan het schrijven is.
Ten slotte heeft klager nooit kennissen of familie naar medegedetineerden gestuurd.
Klager heeft daar, zakelijk weergegeven, het volgende aan toegevoegd.
Hij vindt het ongelofelijk dat een medegedetineerde zo maar een verklaring aflegt, welke verklaring als consequentie heeft dat klager wordt overgeplaatst naar de EBI.
Wat betreft de brief met een stuk tekst over explosieven heeft klager aangevoerd dat door de directie alle feiten bijeen gevoegd worden om de verdachtmaking van klager te rechtvaardigen. Die brief -die informatie gebruikt klageromdat hij met een boek over explosieven bezig is- is gevonden na een celinspectie nadat klager in de strafcel was geplaatst. Op basis daarvan wordt nu ineens gezegd dat klager voornemens was met gebruik van explosieven de inrichtingte ontvluchten.
3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de p.i. Haaglanden is aangegeven dat de directie op 8 september 2002 informatie bereikte over een mogelijke poging tot ontvluchting cq gijzeling voor de feestdagen waarbij klager entwee andere gedetineerden een rol zouden spelen. De informatie is doorgespeeld naar het GRIP, die het niet kan concretiseren. Op 31 oktober 2002 komt er hernieuwde informatie naar aanleiding waarvan het GRIP adviseert de betrokkenenin afzondering te plaatsen. Klager wordt overgeplaatst naar de landelijke afzonderingsafdeling in Vught.
3.3. De selectiefunctionaris die klager op 28 november 2002 in Vught heeft gesproken in het kader van het voorstel tot plaatsing in de EBI heeft het volgende bericht.
Klager is recidivist en de door hem gepleegde delicten zijn gewelddadig van aard. Naar alle waarschijnlijkheid zal om zijn uitlevering worden verzocht. Reeds in oktober 2001 is klager vluchtgevaarlijk geacht. Tijdens zijn verblijfin de p.i. Haaglanden is tot twee maal toe informatie ontvangen over een op handen zijnde gewelddadige ontvluchtingspoging. De op klagers cel aangetroffen lijst met chemicaliën die in redelijkheid kunnen worden beschouwd alsgrondstoffen voor explosief materiaal, versterken die vermoedens. Daarmee is een plaatsing in de EBI geïndiceerd.
3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat uit beschikbare informatie naar voren is gekomen dat klager moet worden aangemerkt als vluchtgevaarlijk en dat ten aanzien van klager sprake is van voornemens gericht op onttrekking aande tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf en gericht op voorkoming van en mogelijke uitlevering.
Klager is wegens zeer ernstige gewelddadige delictplegingen veroordeeld.
Ook in Engeland is hij tot drie maal toe wegens zeer ernstige delictplegingen veroordeeld. In 1990 wist hij aldaar tijdens een transport te ontvluchten, met gebruikmaking van zeer grof geweld.
Gedurende zijn detentie in Nederland bleek al snel dat klager moeite had met de geldende regelgeving en manifesteerde hij zich als provocerend en intimiderend. Ook heeft klager tot twee maal toe een medegedetineerde zonderwaarneembare aanleiding in elkaar geslagen.
In oktober 2001 was al sprake van mogelijke ontvluchtingpogingen.
Gedurende klagers verblijf in de p.i. Nieuw Vosseveld –vanaf 1 maart 2002- viel zijn ongezonde belangstelling voor het personeel en voor de mate van beveiliging op.
Op 8 september 2002 en 31 oktober 2002 was sprake van informatie en aanwijzingen dat klager voornemens was te ontvluchten, waarbij het gebruik van explosieven niet uitgesloten werd geacht.
4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.
4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.
4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.
4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
De beslissing tot plaatsing van klagers in de EBI is mede gebaseerd op drie in november 2002 ingekomen ambtsberichten. Uit deze ambtsberichten zou volgen dat klager samen met een medegedetineerde bezig was voorbereidingen te treffengericht op een ontvluchting uit de EBI.
Bedoelde ambtsberichten zijn afkomstig van het GRIP. De in de ambtsberichten verwerkte informatie is, voorzover betrekking hebbend op klager, afkomstig van een anonieme bron.
Op grond van de ten tijde van de bestreden beslissing geldende GRIP-circulaire (van 28 juni 2002, nr. 5172795/02/DJI) dient de hiervoor bedoelde informatie te worden voorgelegd aan de landelijk officier van justitie, die toetst ofde informatie voldoende actueel, betrouwbaar en concreet is. Nu een dergelijk door de landelijk officier van justitie geaccordeerd advies ontbreekt, is de beroepscommissie van oordeel dat de door het GRIP aangedragen informatie geenrol mag spelen bij de beoordeling van de beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI.
De resterende informatie -klagers ontvluchting tijdens detentie in Engeland, eerdere mogelijke ontvluchtingpogingen, het door klager gepleegde delict, de terzake opgelegde langdurige gevangenisstraf en klagers belangstelling voorhet personeel en de veiligheidsaspecten binnen de EBI- is, in onderling verband en samenhang bezien, echter zwaarwegend genoeg om te concluderen dat klager een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar risico vormt in termen vanrecidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten. Het door en namens klager gevoerde verweer doet hier niet aan af. De beroepscommissie concludeert dan ook dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in de onder 4.2 bedoeldecategorie a. en in de daar bedoelde categorie b..
De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klager te plaatsen in de EBI niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk ofonbillijk kan worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 18 juni 2003
secretaris voorzitter