Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1207/GV, 3 juli 2003, beroep
Uitspraakdatum:03-07-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1207/GV

betreft: [klager] datum: 3 juli 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 10 juni 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 mei 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht. Klager is destijds niet van een verleende schorsing teruggekeerd, omdat hij Irak, waar hij tijdens de schorsing verbleef, niet kon verlaten. Niet omdat hij niet wilde, maar omdat hijdoor omstandigheden niet kon. Het verwijt dat de Minister hem thans maakt en aan zijn afwijzende beslissing ten grondslag heeft gelegd, is derhalve onjuist. Wanneer de beroepscommissie klager de kans biedt te laten zien dat hij zichwel aan afspraken kan houden, zal hij de beroepscommissie niet teleurstellen.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Bij uitspraak van 25 april 2003 heeft de beroepscommissie een beroep van klager, gericht tegen de afwijzing van klagers vorige verlofaanvraag, ongegrond verklaard. Volgens de Minister is de situatie onveranderd. Het langdurigonttrekken aan detentie moet klager zwaar worden aangerekend.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Alphen aan den Rijn heeft bericht dat het gedetineerdenberaad negatief adviseert, omdat klager zich in 1999 langdurig aan zijn detentie heeft onttrokken. Hier staat tegenover dat klager gedragsmatiggoed functioneert, dat klager over een deugdelijk verlofadres beschikt en geen openstaande zaken heeft.
Het openbaar ministerie heeft bezwaar tegen het toestaan van verlof in verband met vluchtgevaar. Klager er blijk van heeft gegeven zich niet aan afspraken te kunnen houden.

3. De beoordeling
Klager ondergaat twee gevangenisstraffen van in totaal drie jaar en zes maanden met aftrek wegens deelneming aan een misdadige organisatie, het uit winstbejag verschaffen van toegang tot Nederland aan ongewenste vreemdelingen, hetbezitten van dan wel verstrekken aan een derde van een valse reispas en heling. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 26 september 2003.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt vast dat klagers eerste verlofaanvraag op 4 april 2003 is afgewezen. Het daartegen gerichte beroep is bij uitspraak van 25 april 2003, nr. 03/789/GV, ongegrond verklaard. De beroepscommissie stelde in hetkader van de zojuist bedoelde beroepsprocedure vast dat klagers preventieve hechtenis op 1 november 1999 was geschorst teneinde hem in de gelegenheid te stellen zijn zieke vader in Irak te bezoeken. Klager diende op 22 november 1999terug te keren. Van de verleende schorsing keerde hij echter niet terug. Wat daarvan ook de reden was, eenmaal wel terug in Nederland heeft klager zich niet gemeld. Op 9 december 2002 werd klager aangehouden en ingesloten voor hetondergaan van het resterende deel van de inmiddels aan hem opgelegde straffen.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden ook thans nog een voldoende contra-indicatie voor verlofverlening opleveren en dat deze een afwijzing van de thans ter beoordeling voorliggende verlofaanvraagrechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 3 juli 2003

secretaris voorzitter

Naar boven